Home > Nieuws > Laus Polyphoniae > Een leven vol polyfonie: Stratton Bull

Een leven vol polyfonie

De stem van Stratton Bull (Cappella Pratensis)

Op het einde van dit jaar geeft Stratton Bull de artistieke leiding van Cappella Pratensis door aan de volgende generatie. Het concert van het ensemble op 24 augustus zal dan ook het laatste zijn in Antwerpen onder zijn leiding. Stratton Bull blikt terug op zijn professionele carrière.

Smells and bells

Mijn liefde voor muziek is ontstaan in mijn jonge kindertijd. Ik ben opgegroeid in Toronto en mijn vader was de anglicaanse priester van de kerk waar wij naast woonden. Ik hoorde daar het kerkkoor – het was zo’n Engels ‘men and boys choir’ – en ik wilde niets liever dan meezingen. Op mijn zevende was er geen houden meer aan: ik was buiten hockey aan het spelen toen ik andere jongens naar de koorrepetitie zag gaan. Ik heb mijn bal en hockeystick neergelegd en ben met hen gaan meezingen.

We zongen daar het hele gamma van Tudorcomponisten: William Byrd en Thomas Tallis, maar ook da Palestrina en zelfs Josquin des Prez. De organist-koorleider wist heel goed welke plaats muziek in de viering moest innemen: de muziek moest de viering díenen; ze mocht niet overheersen en moest de toehoorders aanspreken. We zongen zelfs gregoriaans, wat behoorlijk uitzonderlijk is in een anglicaanse kerk. Maar onze kerk maakte deel uit van de hooganglicaanse stroming, die was ontstaan in de 19de eeuw en die terug wilde naar de kerkriten van de middeleeuwen, terug naar de bron. Misschien is mijn passie daar wel ontstaan? (lacht) De kerkdiensten gingen ook gepaard met veel vertoon en ceremonie: “smells and bells”, zoals ze zeggen. Ik herinner me ook heel veel wierook: tegen de tijd dat we het Sanctus moesten zingen, konden we de dirigent soms bijna niet meer zien, door de rook zag je amper nog zijn hand bewegen.

Het koor bestond uit 10 tot 12 jongens en 4 tot 6 zangers bij de alten, tenoren en bassen. Opmerkelijk – uitzonderlijk zelfs – was dat er in ons koor bij de alten ook mannen zongen, contratenoren. Dat waren misschien wel de allereerste contratenoren in Toronto. Een van hen was Garry Crighton, een van de pioniers van de oude muziek in Noord-Amerika, die geregeld samenwerkte met luitist Paul O’Dette in het ensemble The Musicians of Swanne Alley. Toen mijn stem brak en ik de hoogste noten niet meer kon zingen, was het mijn geluk dat ik kon overstappen op de altpartij door te falsetteren. Zo ben ik contratenor geworden.

Toen ik naar de universiteit ging, was er geen sprake van een carrière in de muziek: ik vond niet dat ik het nodige talent had om daarvoor te kiezen, dus ging ik talen en literatuur studeren, maar daarnaast volgde ik wel enkele vakken aan het Royal Conservatory van Toronto. Daar gold het Engelse systeem waarbij je examens kan afleggen wanneer je wil en waarvoor je lessen kan volgen of niet. Zo kon ik op eigen tempo muziek studeren naast mijn andere studies, en behaalde ik ook mijn einddiploma voor zang. Muziek bleef dus wel een constante. Met vrienden musiceerden we voor ons plezier, we speelden consortmuziek en Vlaamse renaissancedansen, zongen madrigalen, en ik zong ook nog steeds in het kerkkoor. Tijdens een opvoering met ons koor van Händels Messiah samen met het Canadese barokorkest Tafelmusik – dat moet de allereerste uitvoering van Messiah op historische instrumenten zijn geweest in Toronto, dat was rond 1980 – kwam ik in contact met de Amerikaanse contratenor Jeffrey Dooley. Hij had nog les gevolgd bij Alfred Deller in Groot-Brittannië, en hoorde bij de eerste generatie van Amerikaanse contratenoren met een grote solistische carrière. Voor hem was zang sowieso een expressief gegeven: met of zonder vibrato zingen of messa di voce (luider of stiller zingen op één noot, zonder de kleur of toonhoogte te veranderen, n.v.d.r.) moest worden ingezet omwille van de expressiviteit. Ik volgde lessen bij hem en geleidelijk aan zong ik ook meer concerten, met The Toronto Consort bijvoorbeeld. Dat gebeurde allemaal tijdens mijn universitaire studies literatuur, en toen ik die afgerond had, wilde ik wél voortgaan in de muziek.

Oude muziek in Nederland

Ik wilde muziek studeren met name om barokmuziek te gaan zingen. De musici van Tafelmusik raadden het conservatorium van Den Haag aan, velen van hen hadden er zelf gestudeerd. Daar was en is nog altijd een grote afdeling oude muziek. De Kuijkens gaven daar les, en Anner Bylsma, Marius van Altena doceerden er zang. Ik had van Altena in Toronto aan het werk gehoord met Tafelmusik toen hij de evangelist zong in de Johannes-Passion. Hij was toen zowat de perfecte barokzanger met een ongelooflijke stemvoering. In 1984 vertrok ik dus naar Den Haag en de tijd aan het conservatorium was een fantastische ervaring. De school was bevolkt met studenten van over de hele wereld, iedereen had de drive en spontaniteit om zich op die oude muziek te smijten! Zo konden er in de kantine groepjes studenten ontstaan die ad hoc een cantate wilden spelen, de studenten daarvoor bij elkaar sprokkelden en vervolgens coaching kregen van bijvoorbeeld Wieland Kuijken. In die periode was de historische uitvoeringspraktijk nog volop zoekende. Dat waren echt de pioniers, die nog alles aan het heruitvinden waren.

Een van mijn docenten in Den Haag was Rebecca Stewart, met wie we elke dinsdag rond thema’s werkten: de ene keer was het Franse barok, de andere keer renaissancepolyfonie of Duitse cantaten. Dankzij haar ben ik in contact gekomen met het zingen uit de oorspronkelijke renaissancekoorboeken, met de oudemuzieknotatie, maar ook met een volledig andere stemvoering bij deze modale muziek. Dat was nieuw voor mij. Die oude zangnotitie had ik nooit eerder gezien, laat staan ze rechtstreeks uit het boek gezongen. Het haalde me uit mijn comfortzone, maar het intrigeerde me tegelijkertijd.

Freelancen

Na mijn studies in Den Haag volgde ik nog zanglessen bij Max van Egmond in Amsterdam en werkte ik op freelancebasis. Ik zong veel barok: in koren en ensembles en ook als solist. Ik ging ook zingen in het ensemble dat Rebecca Stewart net had opgericht en dat zich toelegde op het zingen van renaissancemuziek onder andere uit de originele bron: Cappella Pratensis. Dat moet in 1988 geweest zijn. Ik was van plan om twee jaar in Nederland te studeren en dan terug te keren naar Canada, maar door de professionele mogelijkheden in West-Europa ben ik hier wat langer blijven hangen, ik ben hier eigenlijk nog steeds. (lacht) In de jaren 1990 zongen ook bekende namen zoals Dirk Snellings en Bart Demuyt bij Cappella Pratensis. En toen het ensemble na Rebecca Stewart op zoek was naar een nieuwe leider, engageerden we Bart Demuyt. Hij had een aantal eigenschappen die de keuze logisch maakten: hij was een combinatie van manager, ondernemer, dirigent en zanger in één. Zo’n twee jaar later diende zich voor Bart de mogelijkheid aan om directeur te worden van het gerenommeerde oudemuziekfestival Musica Antiqua (nu MA Festival, n.v.d.r.) in zijn geboortestad Brugge. En in 2004, in overleg met de andere zangers van Cappella Pratensis, heb ik dan – meer als noodoplossing dan uit ambitie – de rol van artistiek leider opgenomen, maar ik deed dat voornamelijk samen met Peter Van Heyghen, die ondertussen ook bij het ensemble zong. Ik heb ook van Peter heel veel geleerd. Hij bracht heel wat nieuwe inzichten en een frisse wind in de groep. In 2008 is Peter zijn eigen weg gegaan, om zich meer toe te leggen op de instrumentale ensembles Mezzaluna en Les Muffatti, en stond ik er alleen voor. Maar ik was er ook klaar voor: ik had als het ware een mooie opleiding gehad met fantastische mensen om me heen, en – niet onbelangrijk – ik voelde me ook gesteund door de groep zelf. Mijn parcours bij Cappella Pratensis is dus een soort van groeiproces geweest.

Cappella Pratensis

We zingen altijd vanuit de originele bron, die genoteerd is in mensurale notatie (de muzieknotatie die gebruikelijk was in de late middeleeuwen en de renaissance, en anders is gestructureerd dan de moderne muzieknotatie, n.v.d.r.). Dat notenschrift leer je niet zo snel, en het wordt niet standaard gedoceerd in het moderne muziekonderwijs. Wil je bij Cappella Pratensis zingen, dan moet je alvast de wil en motivatie hebben om je daarop toe te leggen. Rebecca Stewart heeft het ensemble van bij het begin echt gevormd door keuzes te maken: om te zingen uit originele bronnen, het gregoriaans als basis te gebruiken, de uitspraak van het Latijn, een stemgebruik dat geen uitstaans heeft met belcanto zingen, maar streeft naar een universeel stemgebruik waarbij er bijna tegelijk gemediteerd en gezongen wordt. Dat alles maakte dat de intensiteit en eigenheid van de groep best legendarisch was.

De toewijding van de zangers en hun geloof in de projecten is door de jaren heen gebleven. Het verloop van de zangers gebeurt dan ook heel geleidelijk. Ik vind het een van de sterktes van ons ensemble dat dezelfde mensen, tussen wie als het ware een chemie bestaat, jarenlang blijven samenwerken. In de loop der tijd zijn er ook zangers bij gekomen met een achtergrond in de musicologie of pedagogie, met kennis van contrapunt en compositie. De toewijding bleef, maar de kennis en know-how in de groep is toegenomen.

Verhaal en emotie

Voor mij was het altijd belangrijk dat elk concert, elk project een verhaal had. Zelden zongen we concerten met bijvoorbeeld alle motetten van één componist, of met ‘The Glories of the Renaissance’. Veel liever koos ik als uitgangspunt een momentopname of een situatie, al dat niet een historische gebeurtenis, of een devotionele traditie of liturgie. Zo creëer je een context waar je als uitvoerder én als publiek induikt en inkijk krijgt in de wereld van toen, waardoor ook de toehoorder van vandaag kan worden aangesproken. Dat principe pasten we in de begindagen van het ensemble al toe en is voor mij altijd belangrijk gebleven. Onze samenwerking met musicologe Jennifer Bloxam is daarin van cruciaal belang geweest: zij wees ons erop dat muziek – en zeker de religieuze muziek – niet op zich staat, maar past in een context van religieuze beleving, kerkelijke riten enz. die in meer of mindere mate een weerslag hebben op de compositie. Het gaat dus niet enkel over de ‘weetjes’ over een bepaalde componist of een compositie, maar wel over hoe de muziek tot leven wordt gebracht, welk verhaal erachter zit dat zo ook emotie kan teweegbrengen. De muziek van toen was meer dan alleen een statische, klinisch auditieve constructie van ingenieus vervlochten stemmen, meer dan alleen maar schoonheid: ze was gecomponeerd om emotie op te wekken, om de toehoorders te helpen bij hun devotie en religieuze beleving.

Mannenstemmen

Op een gegeven moment hebben we ervoor gekozen om exclusief met mannenstemmen te werken, net zoals dat in de religieuze koren van de middeleeuwen en de renaissance de gewoonte was. Daarmee kozen we voor die bepaalde sonoriteit met ook mannen in de bovenstemmen: contratenoren, falsettisten. We hebben ook weleens gewerkt met knapenstemmen in het hoge register. Dat was voor een productie tijdens Laus Polyphoniae 2017, waarbij we samenwerkten met het Flanders Boys Choir uit Sint-Niklaas. Een hele fijne samenwerking en ervaring, maar het concertleven van een professioneel ensemble gaat praktisch gezien niet echt samen met de agenda van schoolgaande jongens. Al zijn er nog wel plannen om in de toekomst in bepaalde contexten met jonge stemmen te werken.

Tijd voor de volgende generatie

Dat ik de leiding van het ensemble zou doorgeven aan de volgende generatie, is al een tijdje het plan. Ik heb dat altijd willen doen op een moment dat het ensemble gezond is en klaar om verder te gaan. Naar mijn gevoel is dat moment aangebroken: het ensemble doet het goed, met concerten op de grote podia, lovende kritieken en opnames die in de prijzen vallen. Tegen begin 2025 zal ook ons grote, meerjarige project rond de koorboeken uit Den Bosch zo goed als afgerond zijn. Maar vooral: een jonge en getalenteerde ploeg is klaar om de fakkel over te nemen: Tim Braithwaite wordt artistiek leider en dirigent en hij zal met assistent-artistiek leider Peter de Laurentiis de toekomstplannen uittekenen. Tim is een excellent zanger, dirigent en een uitmuntend onderzoeker. Hij is ook nu al erg bedreven op het gebied van improviseren op gregoriaans. Tim staat er sowieso niet alleen voor: ook de andere leden van de groep hebben tonnen ervaring en kennis. Alle sterren staan dus gunstig om het ensemble met een gerust hart uit handen te geven. Ik zou in principe nog kunnen aanblijven, maar je weet niet of deze gunstige omstandigheden zich dan nog voordoen. Vanaf begin 2025 is het helemaal aan hen, en ik voel dat ze staan te popelen. Ik stop als artistiek leider, maar ook als zanger van het ensemble. Als adviseur zal ik een rol blijven spelen, maar ik ben niet van plan hun stiefmoeder te zijn.

Ik word 65 en wil het wat rustiger aan doen, maar ik ben niet klaar om te stoppen met muziek. Projectmatig zal ik nog betrokken blijven bij de Alamire Foundation en ik blijf voorlopig lesgeven aan de Schola Cantorum in Bazel en aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Ook geef ik bij gelegenheid nog masterclasses en workshops en ik zal meer tijd hebben om te schrijven en op andere manieren een rol te spelen. Dus ik heb nog genoeg omhanden de komende jaren – al is er ook het gevoel van de sprong in het duister, wat het heel spannend maakt. Maar het komende half jaar is ook nog mooi gevuld met Cappella Pratensis-projecten: na het concert en de summerschool tijdens Laus Polyphoniae staan er tournees op stapel in Nederland, samen met Sollazzo Ensemble en in oktober volgt er nog een in de Verenigde Staten. Afsluiten doe ik met een reeks kerstconcerten. Ik kan me echt geen mooier einde wensen bij Cappella Pratensis.

 

Heinrich Isaac en gregoriaans tijdens Laus Polyphoniae

Tijdens Laus Polyphoniae, op zaterdag 24 augustus, vertolken organist Wim Diepenhorst en Cappella Pratensis o.l.v. Stratton Bull muziek van Heinrich Isaac. Ze zingen Isaacs Missa Paschalis, zijn mis voor Paaszondag. Maar ook hier recreëert Cappella Pratensis de hele context errond, waarbij ook gregoriaans een belangrijke rol speelt. In de een reguliere mis werden de polyfoon gezongen misdelen afgewisseld met gregoriaans. Tijdens hoogdagen echter werd dat gregoriaans niet eenstemmig gezongen, maar werd er op deze eenstemmige gregoriaanse melodie geïmproviseerd, in de eerste plaats door de organist. Ondertussen weten we door onderzoek dat ook polyfonie ontstaan is door een tweede, een derde stem te improviseren op de eenstemmige gregoriaanse melodieën. Dus dat gregoriaans heeft het potentieel om een polyfoon weefsel te genereren. Dat inzicht in de oude muziek is redelijk recent, maar steeds meer zien we dat de geschreven composities uit de renaissance ideale versies zijn van vrije improvisatie. In dit concert zal het gregoriaans op verschillende manieren klinken: met improvisatie op orgel, met improvisatie door de zangers, en verschillende combinaties ervan op verschillende niveaus. “Er zijn een aantal zangers in de groep die erin bedreven zijn om ter plekke te improviseren op dat gregoriaans. Het is een beetje als simultaan tolken: je moet luisteren naar het gregoriaans en tegelijk je eigen stem eraan toevoegen.”

Naar het concert

Cappella Pratensis & Wim Diepenhorst – Heinrich Isaac

24 augustus 2024 20:00