Waar zingt u? In de douche, in de wagen, in een koor, in uw slaap – of helemaal niet? Iedereen heeft een stem, en net zoals sommigen beweren dat iedereen kan tekenen, zweren anderen bij hoog en bij laag – pun intended – dat iedereen kan zingen. Als iedere mens een stem heeft en potentieel muzikaal is, dan betekent dat misschien ook dat dat altijd zo is geweest.
Maar is dat wel zo? Hebben mensen altijd gezongen? Wie zong dan het eerste lied? Het is als vragen wie die allereerste mens was en waar hij vandaan kwam: vragen over de oorsprong van de dingen zijn moeilijk te beantwoorden. Wat we wél weten, is waar en wanneer dat lied voor het eerst werd opgeschreven. Afgezien van wat fragmenten met muzieknotatie uit de oudheid, is de oudst genoteerde muziek in Europa het gregoriaans. Na enkele eeuwen van mondelinge creatie en overlevering, begonnen componisten en cantors vanaf de 8ste eeuw de gezangen te noteren. En dat was pas het begin van een lang en spannend verhaal.
Na verloop van tijd begonnen zangers te experimenteren met het zingen van meerdere stemmen tegelijkertijd. Opnieuw weten we niet precies waar, wie of wanneer; vermoedelijk ontstond de meerstemmigheid al improviserend. De eerste schriftelijke sporen vinden we in theoretische traktaten uit de 9de en 10de eeuw. Enige tijd nadien, in het Engelse Winchester, werd voor het eerst een groter repertoire voor twee stemmen aan het perkament toevertrouwd – de polyfonie was geboren.
Onder de titel VOX\VOCES focust Laus Polyphoniae 2024 op deze twee stromen in het rijk van de middeleeuwse en renaissancemuziek. Stem en stemmen, enkelvoud en meervoud, monodie en polyfonie zijn hier geen tegengestelde van elkaar. Integendeel, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, voeden elkaar en lopen voortdurend in elkaar over.
In het 11de-eeuwse Winchester ging het nog over het toevoegen van een tweede stem aan het gregoriaans in het handschrift – niet de meest praktische aanpak, want de tweede stem werd achterin het handschrift genoteerd! Op het vasteland zien we een eeuw later een andere aanpak: de gregoriaanse melodie werd in lange noten uitgerekt en als cantus firmus (het ‘vaste’ of ‘stevige gezang’) als basis gebruikt, waaraan andere stemmen werden toegevoegd. Kunstige voorbeelden voor twee, drie en zelfs vier stemmen vinden we in het organum uit de Parijse Notre-Dameschool, maar ook in bronnen zoals de eveneens 12de-eeuwse Codex Calixtinus, samengesteld in Poitou, maar bestemd voor Santiago de Compostela.
Gedurende verschillende eeuwen was dat het gangbare recept: een eenstemmige melodie, al dan niet ritmisch of melodisch gemodificeerd, als stabiel fundament voor meerstemmige composities. Met de nodige variaties uiteraard: componisten als Jacob Obrecht en Josquin des Prez maakten er een sport van om meerdere cantus firmi met elkaar te combineren en met de melodieën steeds complexere kunstgrepen uit te halen. Het procedé zou uiteindelijk ook worden toegepast op ander ‘basismateriaal’ zoals volksliedjes en (één of meerdere stemmen uit) het wereldlijke chanson. Denk maar aan Obrechts Missa Scaramella (te horen tijdens het concert van Binchois Consort op 31 augustus) of Orlandus Lassus’ Missa Entre vous filles, gebaseerd op een pikant chanson van Jacobus Clemens non Papa.
Zoals bekend waren het vooral componisten uit de Lage Landen die deze compositiestijl en haar technieken verfijnden en verspreidden over heel Europa. Bijzonder interessant is de dynamiek tussen de meest verstedelijkte gebieden in Europa, de Lage Landen en Italië. De vroegste ‘polyfone’ contacten dateren van rond 1400, met componisten als Johannes Engardus uit Brugge, en Hubertus de Salinis en Johannes Ciconia uit de regio van Luik. Tijdens het concert van Diskantores op 30 augustus maken we op een nieuwe manier kennis met deze vroege meesters, meer specifiek met nieuwe reconstructies van onvolledige of anonieme, maar aan Ciconia toegeschreven composities.
In de figuur van Heinrich Isaac treffen we een componist die bijzonder aan het gregoriaans verslingerd was. In zijn levenswerk Choralis Constantinus bundelde hij niet minder dan 375 polyfone motetten. Die hadden een liturgische functie en waren stuk voor stuk gebaseerd op de gregoriaanse melodieën voor elk liturgisch feest. Een selectie uit deze imposante bundel is te horen tijdens het concert van Cappella Pratensis en Wim Diepenhorst op 24 augustus. Enkele jaren geleden trokken deze musici naar de Hofkirche in Isaacs uitvalsbasis Innsbruck en namen er al diens muziek voor Pasen op, waaronder zijn briljante Missa Paschalis ‘ad organum’.
Een heel eind zuidwaarts vinden we aan het eind van de renaissance de onbekende meester Géry de Ghersem. Tijdens het openingsconcert op 23 augustus laat Stile Antico ons kennismaken met zijn enige volledig bewaarde compositie – maar wat voor een: de opulente zevenstemmige Missa Ave virgo sanctissima, gebaseerd op Francisco Guerrero’s bloedmooie Ave virgo sanctissima. Hoe welluidend de Ghersems muziek ook klinkt, onder de oppervlakte krioelt het van de kunstige canons.
Het zal u inmiddels duidelijk zijn dat de relatie tussen stem en stemmen, tussen gregoriaans en polyfonie, vele vormen aanneemt. Dankzij recent (praktijk)onderzoek wordt bovendien steeds duidelijker hoe belangrijk improvisatie in dit alles is geweest. Al improviserend maakten zangers polyfonie uit gregoriaans; doordat de gregoriaanse melodie als basis werd gebruikt, bleef ze zelf ook in dat polyfone weefsel behouden. Behoud en verandering in één beweging dus. Tijdens de zomercursus VOX\VOCES, eenstemmig\meerstemmig (26-28 augustus) tonen docenten Pieter Mannaerts en Niels Berentsen gedetailleerd aan hoe het gregoriaans werd verrijkt, aangevuld en ingepalmd door andere stemmen. Aan de hand van live gezongen voorbeelden ontdekt u hoe geïmproviseerd organum, discant en contrapunt werden verfijnd tot meesterlijke composities.
“De geboorte van de polyfonie uit de eenstemmige muziek” – om Nietzsche te parafraseren – was dus niet één enkele gebeurtenis: polyfonie wordt telkens opnieuw geboren.
Pieter Mannaerts