Home > Nieuws > AMUZ > Interview met Mario Sarrechia

Interview met Mario Sarrechia

“Wij zijn dwergen op de schouders van reuzen.”

 

Tijdens het interview bedankt hij niet alleen voor de kans om nog eens te kunnen spelen, maar ook om er nog eens voluit over te mogen praten. “Mijn vrienden zijn me daarover al beu gehoord”, klinkt het lachend. U kent klavecinist Mario Sarrechia (32 jaar) misschien van het Amsterdam Corelli Collective of van samenwerkingen met ensembles als La Sfera Armoniosa, La Petite Bande, Trondheim Barokk, RedHerring en Nederlands Kamerkoor. Of hebt u zijn solo-cd met muziek gerelateerd aan de beroemde Antwerpse klavecimbelbouwersfamilie Ruckers in de platenkast liggen? Hoewel Sarrechia in alle eerlijkheid blij was met de rust die 2020 hem opdrong, moet die rust steeds vaker de duimen leggen voor het verlangen naar gevulde concertzalen, het applaus, maar ook de zenuwen die daarbij horen.

“Ik had nochtans een ontzettend druk jaar op mijn bord: een concertreis naar Japan, vier cd-opnamen met Bach-cantaten en nog een andere cd-opname met klavecimbelconcerti van Bach. Toen dat allemaal in één keer wegviel, kon ik alleen maar denken: “Ik ga eindelijk nog eens een boek lezen. Al jaren staan al die boeken naar mij te schreeuwen om te worden gelezen.” Ze zijn een overblijfsel van een lang vervlogen studie Wijsbegeerte, een die niet te combineren viel met zijn conservatoriumopleiding. “Als ik bezig was met wijsbegeerte, dan kon ik niet opgaan in de muziek, en als ik me focuste op muziek, dan glipte de filosofie me te veel door de vingers.” Een telefoontje om Ewald Demeyere als continuospeler in La Petite Bande te vervangen voor een concert in Barcelona, bracht de bal aan het rollen, richting muziek. “Ik was toen aan een muziekstage van Musica begonnen, überhaupt in AMUZ. Dat herinner ik me nog goed, omdat we toen in de ban waren van een andere pandemie, de Mexicaanse griep. En die had ook Ewald te pakken gekregen.”

De afgelopen jaren was Sarrechia voortdurend onderweg van het ene project naar het andere. “Ik was zelden langer dan drie weken na elkaar gewoon thuis. Na een tijdje werkt de eerst welgekomen rust dan ook averechts. Ik merk op dat ik die vibe en het ritme van werken, spelen en reizen mis. Dat vraagt een specifieke mindset. Terwijl nu alles alleen maar wordt uitgesteld. De concertreis naar Japan en het project rond de klavecimbelconcerti van Bach worden keer op keer verplaatst. Januari leek lang haalbaar te zijn, maar ondertussen weten we ook wel beter en is heel die planning opgeschoven naar september. Dat valt me steeds zwaarder, omdat ik ook gewoon graag muziek maak. Je voorbereiden terwijl het steeds door je hoofd dreunt dat ook dit wel weer zal worden geannuleerd, dat doe je niet. Als artiest wil ik graag iets delen, dus ik mis het publiek. Zo had ik die Fiocco graag live voorgesteld aan het AMUZ-publiek.”

Lage Landen

Met “die Fiocco” bedoelt Sarrechia de eerste suite uit Pièces de clavecin (1730) van Joseph-Hector Fiocco (1703-1741). Voor dit project verkent hij met Fiocco en muziek van Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) het repertoire van de Lage Landen, met een knipoog naar Antwerpen. Maar er is nog een puzzelstukje dat het geheel verbindt: “Ik heb composities gekozen die niet per se voor klavecimbel bedoeld zijn (of dat zouden kunnen zijn). Zo vind je aan het einde van die Suite in G een sonate in Italiaanse stijl die er niet helemaal thuis lijkt te horen. Het tweede deel daarvan, het Allegro, is bewerkt. Veel kinderen die viool leren spelen, kennen Fiocco dankzij de Suzukimethode waar ze dat snelle deel spelen als vioolsonate. Wat niet per se ver van de waarheid is: het was opgevat als een sonate voor een solo-instrument – al werd het idiomatisch voor klavier geschreven.” Het Paduana lachrymae van Sweelinck is dan weer een gearrangeerde versie van John Dowlands Flow my tears. “Flow my tears was bedoeld voor het luitrepertoire, maar omdat Dowland er zo’n hit mee te pakken had, maakte hij er een lied van. Sweelinck is een van de componisten die variaties componeerden op die bewuste melodie. Het is zo’n mooi stuk, je hoort elk vers een keer zoals Dowland het schreef en een tweede keer met de versiering van Sweelinck.” Van Sweelinck weten we dat hij zich slechts één keer in zijn leven buiten de Nederlandse republiek begaf. In opdracht van de stad Amsterdam werd dat een uitje naar Antwerpen, om bij de familie Ruckers een nieuw stadsklavecimbel te kopen. Sarrechia: “Het instrument zelf is verloren gegaan, maar het deksel wordt door het Amsterdam Museum bewaard. Ik woon ook in Amsterdam, waardoor ik me enigszins verbonden voel met Sweelinck. Toen hij naar Antwerpen afreisde, waagde hij zich eigenlijk in vijandig gebied (Sweelinck leefde ten tijde van en in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, de Zuidelijke Nederlanden waren eigendom van de Spaanse kroon en werden bestuurd door de aartshertogen Albrecht en Isabella, n.v.d.r.), hij moest dus letterlijk door een barrière heen. Met mijn Passenger Locator Form en bewijs van noodzakelijke verplaatsing voelde dat voor mij vanochtend niet veel anders aan.” (lacht)

“Bach wordt al vaak genoeg gespeeld, nog net niet op grasmaaiers!”

Bach is god en god is Bach

Jacques Duphly (1715-1789) is met zijn Chaconne in F de derde componist op Sarrechia’s programma. Een chaconne die evengoed voor een orkest had kunnen zijn geschreven, maar vooral “een jolig stuk” dat Sarrechia nog in Museum Vleeshuis speelde als eindexamen aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. “Een compositie die bekend is onder klavecinisten, maar die ik nog nooit live had mogen horen.” Aanvankelijk wilde hij iets van Bach spelen, maar hij veranderde toch van gedachte. “Bach wordt al vaak genoeg gespeeld, nog net niet op grasmaaiers!”, lacht hij. Hoewel hij Bach deze keer bewust links liet liggen, zou hij wel zonder enige twijfel al diens verzamelde werk meenemen mocht hij (gedwongen) verkassen naar een onbewoond eiland. Met een platenspeler erbij uiteraard. “Dat zo’n muziek is ontsproten uit een menselijk brein, dat is ongelofelijk.” Zelf speelde hij als kind ook wel Bach op de piano, omdat dat moest, want eigenlijk vindt hij dat niet per se muziek voor kinderen. “We hadden thuis een piano. Het is te zeggen, een meubelstuk dat toevallig ook een piano was. Voor ik wilde spelen, moest ik eerst alle fotokaders en bloemen aan de kant zetten. (lacht) In 2000, toen Bachs 250ste sterfdag werd herdacht, kocht ik als verjaardagscadeau voor mijn grootvader een cd-box met alle Brandenburgse concerten – bij Kruidvat, want daar kon je dat jaar werkelijk alles van Bach vinden: cantaten, suites … Mijn grootvader, die begin vorig jaar is overleden, was nochtans een groot liefhebber van Mozart – maar ik ging ervan uit dat hij ondertussen wel alles had van Mozart. Uiteindelijk denk ik dat mijn grootvader nooit naar die cd’s heeft geluisterd, maar ik heb ze grijs gedraaid. Dat doe ik nog altijd met Bach.” Alle bewondering ten spijt, geen Bach op dit programma. “Bach is voor veel mensen als een religie,” verklaart Sarrechia, “dat maakt dat er een aanzienlijke druk op je schouders rust als je iets van hem speelt.”

Meesterschap

Aan grote namen in zijn leven ontbreekt het hem nochtans niet, zo kreeg Sarrechia aan het conservatorium van Antwerpen les van ondere anderen Bob van Asperen en Menno van Delft, en Richard Egarr begeleidde hem aan het conservatorium van Amsterdam. Hij volgde masterclasses bij o.a. Gustav Leonhardt, Christophe Rousset en Sigiswald Kuijken onder wiens auspiciën hij tevens speelt bij La Petite Bande. Of de expertise van die generatie niet te hoog boven hem uittorent en welke positie hij als jonge muzikant inneemt, daar is hij resoluut over: “Positie innemen? Valt er een positie te kiezen? Iedereen moet doen wat hij wil, dus ik doe mijn ding. En uiteraard ben ik daar schatplichtig aan Bob. Als je les krijgt van iemand, neem je sowieso dingen over, maar ik imiteer niemand bewust. Ik weet dat Bob Paduana lachrymae van Sweelinck onlangs heeft opgenomen op een origineel klavecimbel, en ik weet dat we dat beiden anders spelen. Ook het omgekeerde is trouwens waar: alles radicaal anders willen doen, is ook niet mijn stijl. Wij zijn dwergen op de schouders van reuzen.”

“Zullen concertzalen op veilig spelen en kiezen voor gevestigde namen of hebben ze voldoende lef om ook de jongere generatie een stem te geven?”

De vraag is of zijn generatie de kansen zal krijgen om haar waarheid te ontdekken en die verder vorm te geven. Want hoe het nieuwe normaal zich op gang zal trekken, weet niemand. Hervatten we het leven zoals we dat on hold hebben gezet of gaan we radicaal andere keuzes maken? En welke zullen dat zijn? De angst om in de nabije toekomst uit de boot te vallen, is er een die veel artiesten, en de jongste generatie in het bijzonder, delen. Ook Sarrechia dus: “Ik vrees er een beetje voor. Hoe zullen concertzalen hun programmatie hervatten? Zullen ze op veilig spelen en kiezen voor gevestigde namen of hebben ze voldoende lef om ook de jongere generatie een stem te geven? Toen het tussen de twee golven door ‘weer even mocht’ in Nederland, hebben we alleen maar kunnen vaststellen dat de grote concerthuizen voor zekerheid kozen. Met Amsterdam Corelli Collective merken we al langer dat het moeilijk is om als nieuwkomers te worden opgemerkt. Als het voorheen al zo’n strijd was, …?” Amsterdam Corelli Collective ontstond aan de oudemuziekafdeling van het Amsterdamse conservatorium, waar Sarrechia na zijn opleiding in Antwerpen studeerde. “Ondanks dat we daar wel projecten met grotere ensembles hadden, ontbrak strijkersmuziek er naar ons gevoel te veel.” Hun eerste concert dateert ondertussen van Sinterklaasavond 2013 en na een deelname in 2015 aan het eeemerging-programma van het Festival d’Ambronay (Emerging European Ensembles is een samenwerkingsproject tussen verschillende Europese partners waaronder het Centre culturel de Rencontre d’Ambronay), maakten ze in 2016 furore in onze International Young Artist’s Presentation tijdens Laus Polyphoniae.

Het verhaal van Amsterdam Corelli Collective mag dan momenteel jammer genoeg op losse schroeven staan, Sarrechia is beslist nog niet uitverteld. “Het programma dat ik voor deze concertopname speel – muziek voor klavecimbel die oorspronkelijk niet voor klavecimbel bestemd was – zou ik graag uitdiepen. Ik wil graag weten waar voor componisten die grens ligt, wanneer wordt het een genre op zich? Wat is het scheppingsverhaal van dergelijke composities? Verder breek ik graag een lans voor muziek van John Bull en Pieter van Maldere. Zeker die laatste mag vaker worden gehoord.” Voor het zover is, tellen we eerst af – alsof we een te langgerekte oudejaarsavond beleven – naar dat eerste concert met publiek. Want “applaus, kwam dat aan het einde van het concert of was dat aan het begin? Het is al zo lang geleden dat ik het niet meer weet!” Ik ook niet. (We lachen beiden hardop en zuchten diep.)

Julie Hendrickx

 

Naar het concert