Home > Concertdatabank

Adriaan Lauwers (streaming)

Muziek voor teorbe en barokgitaar

Tijdens de renaissance en barok bestond er een grote variatie aan tokkelinstrumenten; van een kleine cister tot luiten met volumineuze klankkasten. Eén instrument had in Firenze een bijzondere status, namelijk de chitarrone. In de Camerata Fiorentina van graaf Giovanni de’ Bardi’ kwamen tussen 1573 en 1587 zangers en dichters bijeen om te discussiëren en samen te musiceren. Ze ontwikkelden er ook een nieuwe zangstijl, het recitatief, waarbij de tekst centraal stond. De chitarrone was daarbij het meest uitgelezen instrument om die monodische gezangen te begeleiden. Vanaf 1600 werd de term chitarrone vervangen door teorbe.

Opvallend aan het instrument is de lange hals met de bassnaren. Die laat toe om muziek uit te voeren met een ruime toonomvang en daardoor kon het repertoire worden uitgebreid. Teorbisten werden bijgevolg al snel gepromoveerd van begeleiders tot solisten. Met hun wendbare instrument – op muzikaal vlak welteverstaan, want het is een groot onhandig gevaarte op een podium – konden virtuozen al hun kunnen tentoonspreiden. Beroemde specialisten op de teorbe (en de luit) waren destijds Bellerofonte Castaldi (1580-1649) en Girolamo Kapsberger (1580-1651).

Castaldi spendeerde het merendeel van zijn leven in Modena en Venetië. Hij kon rondkomen met de inkomsten van zijn landgoed en kon zijn tijd onbezorgd aan de kunsten spenderen. Hij moet een kleurrijk, vrijgevochten figuur zijn geweest. Zijn oeuvre voor de teorbe behoort tot het meest flamboyante van zijn tijd, met pittige ritmen, imitatief contrapunt en veelvuldig rondgestrooide dissonanten. Cecchina corrente is een deel uit de bundel Capricci a 2 stromenti cioè tiorba e tiorbino e per sonar solo varie sorti di balli e fantasticarie (Modena, 1622) die hij met eigen gravures heeft verlucht.

De beroemdste en meest productieve onder de luitvirtuozen was Giovanni Girolamo Kapsberger. Deze zoon van een Oostenrijks kolonel en edelman is wellicht in Venetië geboren en beleefde zijn carrière ook in Italië. Reeds vanaf 1605 woonde de muzikant in Rome, waar hij academies organiseerde die bekendstonden als de wonderen van Rome. Hij schreef niet alleen muziek voor zijn eigen instrument, maar componeerde ook villanellen, madrigalen, motetten en heuse muziekspektakels voor de pauselijke kringen. Hij was meer dan dertig jaar in dienst van kardinaal Francesco Barberini, neef van paus Urbanus VIII. Hij was een centrale figuur in de ontwikkeling van de teorbe als solo-instrument. Zijn speelstijl viel op door de passages met arpeggio’s, ongebruikelijke ritmiek en versieringen.

Adriaan Lauwers speelt eveneens muziek voor barokgitaar van Italiaanse en Spaanse componisten. De Italiaan Giovanni Paolo Foscarini (fl. 1627-1649) was de ster onder de gitaristen en concerteerde in Brussel, Parijs, Rome en Venetië. Zijn bijnaam ‘Il Furioso’ doet vermoeden dat hij geen naïeve deuntjes tokkelde om de high society in slaap te wiegen. Hij publiceerde vijf bundels voor de ‘chitarra spagnola’. Net zo belangrijk voor de Spaanse gitaarmuziek waren Francisco Guerau (1649-1722) en Santiago de Murcia (1673-1739). Gueraus bundel Poema harmónico compuesto de varias cifras por el temple de la guitarra española (1694) bevat 27 composities en een interessante uitleg over ornamentiek op de gitaar. Het zijn voornamelijk sobere ‘passacalles’, een dans in een drieledige maatsoort op een herhaalde bas. Van Santiago de Murcia is weinig biografisch materiaal bekend, maar gelukkig zijn wel meerdere manuscripten van zijn hand overgeleverd, want ze behoren tot het beste dat voor de barokgitaar is gecomponeerd. Cifras selectas de guitarra (1722) is een manuscript met gedetailleerde vingerzettingen. De folio’s bevatten hoofdzakelijk variaties op Spaanse dansen als de ‘jácara’ en ‘canario’.

Dit project kwam tot stand dankzij de giften van vele muziekliefhebbers aan het ‘Steunfonds voor jonge Belgische artiesten’ van AMUZ. 

Programma
Domenico Pellegrini (d. na 1682). Ricercata per la E

Giovanni Paolo Foscarini (fl. 1629-47). Corrente con la sua variatione

Giovanni Girolamo Kapsberger (1580-1651). Toccata arpeggiata

Bellerofonte Castaldi (1580-1649). Cecchina corrente

Giovanni Girolamo Kapsberger. Capona – Canario

Giovanni Girolamo Kapsberger. Felici gl’animi

Francisco Guerau (1649-1722). Pasacalles de primo tono

Francisco Guerau / Santiago de Murcia (1673-1739). Jacaras por la E

Santiago de Murcia. Canarios por la C

Uitvoerders
Adriaan Lauwers, zang, teorbe, barokgitaar

Lies Wyers & Pieter Vandeveire (streaming)

Composities voor 2 viola da gamba’s uit het 17de-eeuwse Engeland

De Brexit mag dan een feit zijn, AMUZ zal muziek uit Groot-Brittannië blijven programmeren. Los van alle politieke perikelen kan je niet anders dan het fenomenale muzikale erfgoed dat onze buren over het Kanaal hebben voortgebracht bewonderen. Van de middeleeuwen tot vandaag, de lijst van magistrale componisten en uitvoerders is indrukwekkend lang. Ook Lies Wyers en Pieter Vandeveire, twee jonge Belgische muzikanten, zijn verknocht aan het Engelse repertoire. Meer nog, Lies Wyers is ook gepassioneerd door de Engelse taal. In 2015 schreef ze een masterthesis over de uitspraak van de 17de-eeuwse Engelse vocale muziek.

Het instrument met de zachte, zangerige toon
Voor het concert in het kader van het Steunfonds jonge Belgische artiesten zullen Wyers en Vandeveire niet hun stembanden, maar wel de snaren van de viola da gamba laten trillen. Dit instrument was meerdere eeuwen lang erg geliefd in heel West-Europa. De Italiaanse naam geeft verduidelijking over de speelwijze: het snaarinstrument wordt tussen de benen (gambe) geklemd, en met een strijkstok worden de snaren dan aan het trillen gebracht. De oorsprong van de viola da gamba ligt in Zuid-Europa in de late middeleeuwen. In Engeland duikt het instrument op aan het hof van Henry VIII (1491-1547), waar vanaf 1526 twee viola-da-gambaspelers een maandloon krijgen. Vanaf 1540 betaalt de koning zelfs een heus consort dat bestaat uit Italiaanse muzikanten. Daarna zal de viola da gamba ook buiten het koninklijk hof te horen zijn. Zo worden de koorknapen van de Chapel Royal, Saint Paul’s Cathedral en Westminster Abbey vanaf het midden van de 16de eeuw onderricht in de viola da gamba, en in dezelfde periode verspreidt het instrument zich ook verder op het Britse eiland. Terwijl de viola da gamba op het Europese vasteland in de loop van de vroege 18de eeuw aan populariteit moet inboeten tegenover de viool en de cello, blijven Engelse professionele én amateurmuzikanten nog tot het midden van de 18de eeuw trouw zweren aan het instrument met de zachte, zangerige toon.

Repertoire
Een dergelijk lange gebruiksperiode heeft uiteraard tot een divers repertoire geleid. Aanvankelijk worden instrumentale versies gespeeld van reeds bestaande (meerstemmige) liederen, maar gaandeweg ontwikkelt zich een idiomatisch repertoire; componisten gaan rekening houden met de technische mogelijkheden van het instrument. Er bestaan trouwens verschillende formaten van gamba’s. Combineer je die in een ‘consort’ (ensemble), dan krijg je een bereik van lage tot hoge tonen dat groter is dan wat je met een vocaal ensemble kan bereiken. De bekendste componisten die voor dergelijke ensembles schreven, waren William Byrd (1540-1623), Tobias Hume (1579-1645), Orlando Gibbons (1583-1625), John Jenkins (1592-1678), Christopher Simpson (ca. 1602/6-1669), en Matthew Locke (1621/3-1677).

John Jenkins werkte voornamelijk bij rijke adel, in Londen en in hun landhuizen. In het begin van de 17de eeuw musiceerde hij onder meer in de regio Norfolk, voor de Derham-familie in West Dereham en voor de L’Estrange-familie in Hunstanton. De twee families kenden elkaar goed, en Jenkins pendelde regelmatig tussen de twee landhuizen. Een vast loon had hij niet, maar “he accepted what they gave him”, schreef zijn leerling Roger North. In de periode 1633-1634 trad hij verschillende malen op aan het koninklijk hof, en daarna spendeerde hij opnieuw zijn tijd ‘at gentleman’s houses in the country’. Hij overleed op een gezegende leeftijd in het huis van Sir Philip Wodehouse in Kimberley, Norfolk. We kennen vandaag nog achthonderd van zijn composities, met de focus op muziek voor de viola da gamba. De twee werken die Wyers en Vandeveire spelen, zijn een perfect staaltje van Jenkins’ kunnen. De Pavan in a is een gestileerde langzame, statige dans. De compositie Divisions in C verwijst naar een typisch Engels genre dat gebaseerd is op een gelijknamig improvisatieprincipe dat ontstond in de 17de eeuw. Een reeds bestaande muzikale lijn, meestal een ‘ground’ (basfiguur), werd als basis gebruikt om er een nieuwe melodie op te improviseren. De lange noten van de ground werden als het ware verdeeld in kortere noten, en grote intervallen werden door kleinere intervallen opgevuld.

Het procedé van de division werd verheven tot een haast abstracte kunstvorm, waarin de componist zijn creativiteit kon etaleren en de muzikant zijn virtuositeit. Het is vooral Christopher Simpson die de beste leermethode heeft aangereikt in zijn The division-violist; or An introduction to the playing upon a ground (1659). Net als zijn collega en vriend John Jenkins diende Simpson bij verschillende adellijke families in Engeland, zoals bij William Cavendish, Earl of Newcastle en Sir Robert Bolles. De L’Estrange-familie duikt ook op in Simpsons biografie. Sir Roger L’Estrange prees Simpsons The division-violist als “one of the best tutors in the world” om de viola da gamba te leren spelen, en als “a work of exceeding use in all sorts of musick whatsoever.” In 1672, enkele jaren na Simpsons overlijden, eerde Matthew Locke zijn vriend als “a person whose memory is precious among good and knowing men, for his exemplary life and excellent skill.”
Zelf stond Locke ook bekend als een van de beste componisten van zijn generatie en was hij de favoriete componist van koning Charles II. Hij componeerde in elk genre van zijn tijd; van instrumentale consortmuziek, over religieuze anthems tot masques voor toneel, en hij waagde zich ook aan experimenten in de opera. Het merendeel van de suites componeerde hij wellicht tijdens de Commonwealth of England, het republikeinse bestuur van 1649 tot 1660, toen de interesse voor huiskamermuziek het grootst was. In de verschillende suites voor twee basgamba’s volgde hij een gelijkaardig stramien; twee fantasia’s worden gevolgd door een dansvorm. De fantasia is een vrije compositie, terwijl de Corant (in het geval van de Suite in d), een gestileerde dans is in een drieledig metrum.

Tobias Hume was een buitenbeentje tussen de muzikanten. Hij was in de eerste plaats een militair officier (hij diende voor het Zweedse en Russische leger), maar met een grote passie voor muziek. “My profession being, as my education hath beene, armes, the onely effeminate part of me, hath been musicke”, schreef hij over zichzelf. Loves farewell uit de bundel The First Part of Ayres, French, Pollish and others together … with pavines, galliards, and almaines (1605) is niet per se een verwijfd deuntje, maar toont alvast dat ook een soldaat een gevoelige en zangerige ziel kan hebben.

Dit project kwam tot stand dankzij de giften van vele muziekliefhebbers aan het ‘Steunfonds voor jonge Belgische artiesten’ van AMUZ. 

Programma
John Jenkins (1592-1678): Pavan in a

John Jenkins: Divisions in C

Christopher Simpson (1602/06-1669): Prelude

Christopher Simpson: Divisions in F

Tobias Hume (1579?-1645): Loves farewell

Matthew Locke (1621/23-1677):
Suite in d

Uitvoerders
Lies Wyers, viola da gamba & Pieter Vandeveire, viola da gamba

Deborah Cachet, Bart Naessens & Edouard Catalan (streaming)

Extatisch geluk, diepe wanhoop

Het bespelen van de emoties van de luisteraar was voor de barokke componist van essentieel belang. De inhoud van een tekst raakte in de renaissance vaak ondergesneeuwd door complex contrapunt. Humanisten uit de tweede helft van de 16de eeuw ervoeren dat als problematisch. Ze wilden nieuwe wegen inslaan om de emotionele kracht van een tekst beter in de verf te zetten. Dat leidde tot het ontstaan van nieuwe compositietechnieken en genres die in de barok tot hun volle ontwikkeling zouden komen. Zo spraken theoretici en componisten van een seconda pratica of stile moderno – een nieuwe, tweede ‘muziekpraktijk’ waarin tekstexpressie centraal stond en de regels van de prima pratica of stile antico minder strikt werden gevolgd. Zo konden dissonanten de emoties van pijn en liefdesverdriet veel beter symboliseren. Er werd ook minder contrapuntisch voor meerdere stemmen gecomponeerd; er werd geopteerd voor de techniek van de begeleide monodie. Slechts één zanger zong nu de tekst, en werd door een voortdurend doorlopende baspartij begeleid – de basso continuo. Deze technieken werden niet alleen in madrigalen toegepast, maar zouden ook leiden tot de ontwikkeling van volledig nieuwe genres: de opera, de cantate en het oratorium.

Een van de spilfiguren in die evolutie was Claudio Monteverdi (1567-1643). Tijdens zijn periode als kapelmeester in Mantua had hij met de opera L’Orfeo aangetoond hoe de nieuwe muziek de menselijke ziel kon beroeren. Ook in zijn Venetiaanse periode componeerde hij opera’s – hij was toen wel kapelmeester van de beroemde San Marcobasiliek, maar schreef ook opera’s voor theaters. Hij bleef ook madrigaalbundels uitgeven, zoals zijn achtste boek in 1638, de beroemde Madrigali guerrieri, et amorosi. Terwijl hij in de eerste madrigaalboeken nog de regels van de prima pratica volgde, evolueerde hij in de latere boeken naar een vrijere, moderne stijl. Quel sguardo sdegnosetto is een solomadrigaal dat verscheen in de tweede bundel Scherzi musicali (1632). Het begrip ‘scherzo’ verwees in Monteverdi’s tijd naar de strofische opbouw van de tekst – pas later zou ‘scherzo’ verwijzen naar muziek met een luchtig of komisch karakter. Quel sguardo heeft drie strofen die door de sopraan worden gezongen. Haar partij is uitermate virtuoos en kent veel variaties in de melodievoering. Melismatische passages contrasteren bijvoorbeeld met abrupte, grote sprongen, of een reciterende declamatie wordt afgewisseld met een meer zangerige lijn. Elke strofe wordt daarbij begeleid door een vrijwel identieke baslijn en het geheel heeft een bijna extatisch en dansant karakter.

Liefdesperikelen
In contrast met Monteverdi’s opgewekte solomadrigaal staat Francesco Cavalli’s recitatief Volgi, deh volgi il piede uit zijn opera Gli amori d’Apollo e di Dafne. Legde Monteverdi de fundamenten voor de ontwikkeling van de opera in Venetië, dan kon Cavalli (1602-1676) daar de vruchten van plukken. Monteverdi was lang Cavalli’s inspirerende mentor. Cavalli werd in 1616 als knaap aangenomen aan de muziekkapel van San Marco, die destijds onder leiding stond van Monteverdi. Hij zou er voor de rest van zijn leven aan verbonden blijven; niet alleen als zanger, maar ook als organist. In 1668 kwam de bekroning van zijn lange inzet en werd hij als kapelmeester benoemd, een van de meest prestigieuze titels in de westerse muziekwereld. Hij componeerde prachtige religieuze werken, maar zijn reputatie dankt hij vandaag vooral aan de dertig opera’s die hij componeerde voor de publieke theaters in Venetië. Gli amore d’Apollo e di Dafne is zijn tweede opera en ging in première tijdens het carnavalsseizoen van 1640 in het Teatro San Cassiano. Het libretto, geschreven door Giovanni Francesco Busenello, is gebaseerd op het gelijknamige verhaal van Ovidius uit zijn eerste boek Metamorfosen, dat vertelt over de liefde van de god Apollo voor de nimf Dafne. Zoals vaak bij een verhaal uit de antieke oudheid zijn er nevenintriges, in dit geval de liefdesperikelen tussen Procri en Cefalo. Volgi, deh volgi il piede is een wanhoopskreet van Procri, die haar geliefde Cefalo smeekt om terug te keren. Het recitatief is een meesterwerk van expressieve tekstdeclamatie. De vorm is volledig vrij, belangrijke woorden worden benadrukt en er zijn grote contrasten die de inhoud verduidelijken. Slechts op enkele momenten wordt als een soort refrein de zin ‘Lassa, io m’inganno, io non son quella più’ hernomen, als een symbool van Procri’s radeloosheid.

Een gelijkaardige hartverscheurende emotie is te horen in Barbara Strozzi’s L’eraclito amoroso. Hier is de protagonist alle vertrouwen in zijn geliefde verloren en wordt hij door eeuwige pijn getroffen. Strozzi (1619-1677) groeide als adoptiedochter van componist Giulio Strozzi op in een artistiek milieu in Venetië en ze kreeg ook les van Francesco Cavalli. Ze stond bekend als een eminente zangeres én componiste. Ze gaf slechts enkele boeken uit met madrigalen en aria’s. L’Eraclito amoroso is opgenomen in de bundel Cantate, ariette, e duetti, opus 2 (1651), opgedragen aan Ferdinand III van Oostenrijk en Leonora II (Eleonora Gonzaga) van Mantua. De aria structureert Strozzi in zangerige strofen die worden afgewisseld met recitatieven. In die strofen hanteert ze een in de barok veel voorkomend compositorisch procedé, namelijk het lamento op ostinate bas. Een kort motief van een dalende kwart wordt in de basso continuo voortdurend herhaald, waarop de sopraan een vrije melodie kan zingen. Geheel volgens de traditie van de seconda pratica heeft Strozzi aandacht voor een nauwgezette tekstexpressie. Let bijvoorbeeld op de symbolische verklanking van woorden als ‘dolor’, ‘sospir’ en ‘sotterrimi’.

Cantaten in een huiselijke setting
Enkele generaties later is het Georg Friedrich Händel (1685-1759) die successen behaalde met zijn passionele opera’s, oratoria en cantaten. Als jonge componist reisde Händel in 1706 van Duitsland naar Italië om er de kneepjes van het vak te leren. Hij zou er tot 1710 verblijven en voor aristocratische broodheren in Rome werken. Hij componeerde er vooral cantaten, want die konden gemakkelijk in een huiselijke setting worden uitgevoerd. De cantate Armida abbandonata (Dietro l’orme fugaci) schreef Händel in 1707 voor prins Francesco Maria Ruspoli en werd wellicht uitgevoerd voor een zomers uitstapje naar Ruspoli’s buitenverblijf in Vignanello. De jonge sopraan Margherita Durastanti voerde het werk uit – ze zou een van Händels meest trouwe artiesten blijven, en ook later in Londen nog optreden in zijn operaproducties. Ah, crudele! is een van de drie aria’s uit die cantate en heeft een ABA-structuur. De A-gedeelten staan in een majeur-toonaard, en daar middenin contrasteert een passage in mineur.

Als rustpunt tussen de hartstochtelijke vocale werken speelt Bart Naessens de Toccata in F, een instrumentaal werk van Girolamo Frescobaldi (1583-1643). In een toccata volgt de componist geen vaste vorm, maar kan hij zijn fantasie de vrije loop laten. Het begrip is afgeleid van het Italiaanse ‘toccara’, wat aanraken betekent. Het is alsof de klavecinist op een improvisatorische wijze de mogelijkheden van het instrument verkent. Frescobaldi was dé klaviervirtuoos van zijn tijd en bekleedde enkele prestigieuze functies. Hij was onder andere organist aan het Vaticaan in Rome en ook organist van Ferdinando II, groothertog van Toscane.

Dit project kwam tot stand dankzij de giften van vele muziekliefhebbers aan het ‘Steunfonds voor jonge Belgische artiesten’ van AMUZ. 

Programma
Francesco Cavalli (1602-1676): Volgi, deh volgi il piede, uit: Gli amori d’Apollo e di Dafne

Georg Friedrich Händel (1685-1759): Ah, crudele, uit: Armida abbandonata, HWV 105

Girolamo Frescobaldi (1583-1643): Toccata in F

Barbara Strozzi (1619-1677): L’Eraclito amoroso, uit: Cantate, ariette e duetti, opus 2

Claudio Monteverdi (1567-1643): Quel sguardo sdegnosetto, SV 247

Uitvoerders
Deborah Cachet, sopraan | Bart Naessens, klavecimbel | Edouard Catalan, cello

Thomas Waelbroeck (streaming)

Klaviermuziek van Mozart en Hartmann

De geschiedenis kent vele muzikale families waar het metier van componist en uitvoerend muzikant werd doorgegeven van de ene generatie op de andere. Het beroemdste voorbeeld is de Duitse Bach-dynastie met de diverse vertakkingen in haar stamboom. In Wenen kon de bourgeoisie van de 19de en 20ste eeuw rekenen op de walsen, polka’s en marsen van de familie Strauss. En eveneens in Oostenrijk was het Leopold Mozart (1719-1787) die zijn zoon Wolfgang Amadeus (1756-1791) de kneepjes van het vak aanleerde. Het waren echter steeds de mannen die met de pluimen gingen lopen. Heel wat vrouwelijke muzikanten moesten hun carrière opgeven ten voordele van mannelijke familieleden en raakten in de vergetelheid. Zo was Wolfgangs zus Maria Anna (Nannerl) ook een uitzonderlijk begaafde pianiste en violiste.

Mozart
Wolfgang Amadeus componeerde zijn hele leven voor de piano. Zijn oeuvrecatalogus omvat 23 pianoconcerti, kamermuziek (trio’s, kwintetten, sonaten met viool) en diverse composities voor piano solo, waaronder variaties, fantasieën en sonaten. In totaal componeerde Mozart 18 solosonaten. De eerste pianosonate dateert van begin 1775 en de laatste van juli 1789. Thomas Waelbroeck speelt de sonate nr. 2 in F, KV 280. Ze maakt deel uit van de zes vroege sonaten die Mozart in 1775 in München componeerde. De jonge componist verbleef toen in de Beierse stad naar aanleiding van de opvoering van zijn opera La finta giardiniera. De zes sonaten werden nooit samen gepubliceerd, maar er zijn aanwijzingen dat Mozart daar wel de intentie toe had. Doordat elke sonate in een andere toonaard staat, maken ze een uitgebalanceerde harmonische boog (C, F, Bes, Es, G en D). Het was destijds gebruikelijk dat componisten een cyclus schreven waarin de moeilijkheidsgraad per sonate steeg, met een eenvoudige opener en een virtuoze afsluiter. De sonaten KV279-284 volgen effectief dat patroon – wat geenszins betekent dat de sonate KV 279 geschikt is voor ‘dummies’. Mozart noemde de cyclus trouwens ‘de zes moeilijke sonaten’. Zoals de andere sonaten heeft KV 280 drie bewegingen, en opvallend, alle drie staan ze in een drieledige maatsoort. De openingsbeweging, Allegro assai, heeft het karakter van een levendig menuet. De tweede beweging, Adagio, is een zangerige sicilienne in een mineurtoonaard (fa klein) en wordt door velen als een van de mooiste bewegingen van de groep beschouwd. Het afsluitende contrastrijke Presto keert terug naar het opgewekte karakter van de eerste beweging.

Hartmann
Waelbroeck omkadert de Mozartsonate met twee werken van August Wilhelm Hartmann: Rondo non troppo en Thème varié pour le pianoforte. Hartmann (1775-1850) is een telg uit een Deense muzikantenfamilie met Duitse roots. Hij kreeg les van zijn vader Johann Ernst (1726-1793) die zich in 1766 in Kopenhagen had gevestigd. Aanvankelijk was hij violist in de koninklijke hofkapel en twee jaar later werd hij tot kapelmeester gepromoveerd. August Wilhelm was net als zijn vader violist en kon verschillende leidende functies in de Deense hoofdstad bekleden. Hij was onder andere lid van de koninklijke hofkapel (1796-1817) en koormeester aan de garnizoenskerk (1817-1824). Zijn zoon Johann Peter Emilius (1805-1900) maakte carrière als organist en componist en was tevens directeur van het conservatorium in Kopenhagen. Op stilistisch vlak leunen de klavierwerken die Thomas Waelbroeck selecteerde aan bij de stijl van Haydn en Mozart, ook al werden ze omstreeks 1815 gecomponeerd. De kans is dus groot dat Hartmann niet op de hoogte was van de recente evoluties in de muziek en hij de pianowerken van Beethoven niet kende. Qua toonomvang zijn Hartmanns werken vergelijkbaar met die van de Weense klassiek. Ze zijn geschreven voor een pianoforte met vijf octaven, terwijl Beethoven in die periode voor instrumenten met 6 octaven componeerde. In de muziekgeschiedenis gaat de aandacht hoofdzakelijk naar ‘revolutionaire’ componisten, waardoor de kleine meesters onderbelicht blijven. De composities van Hartmann zijn misschien niet baanbrekend, maar het zijn mooie werken die pleiten voor zijn beheersing van het metier. Het Rondo non troppo, derde deel uit een meer uitgebreide pianosonate, heeft een courante ABACA-structuur. In het C-gedeelte zijn enkele opvallende modulaties te horen vooraleer wordt teruggekeerd naar de hoofdtoonaard do klein. In Thème varié pour le pianoforte behoudt Hartmann in elke van de zeven variaties de toonaard, maar speelt hij met metrum, ritme of textuur.

Leuk detail: Thomas Waelbroeck is zelf een afstammeling van de familie Hartmann en zijn grootvader heeft een verzameling partituren aan de koninklijke bibliotheek van Kopenhagen geschonken.

Dit project kwam tot stand dankzij de giften van vele muziekliefhebbers aan het ‘Steunfonds voor jonge Belgische artiesten’ van AMUZ. 

Programma
August Wilhelm Hartmann (1775 – 1850)
Rondo non troppo in c

Wolfgang Amadeus Mozart (1756 – 1791)
Pianosonate Nr. 2 in F, KV 280
I. Allegro assai
II. Adagio
III. Presto

August Wilhelm Hartmann (1775 – 1850)
Thème varié pour le pianoforte in Bes

Uitvoerders
Thomas Waelbroeck, pianoforte

Magistraal meerstemmig: polyfonie voor starters en liefhebbers

Onlinecursus

Onder de prachtige rozet van de Notre Dame in Parijs werd midden 12de eeuw de meerstemmige muziek geboren. In de volgende vijfhonderd jaar transformeerde het eenvoudige organum tot het rijke contrapunt waaraan onder meer Bach zich zou laven. Van het fijnzinnige filigraanwerk van de ars subtilior over de ‘klassieke’ renaissancepolyfonie tot de nabloei in de vroegbarok werpt deze introductie tot de polyfonie een blik op mijlpalen, topcomponisten, basisbegrippen en uitvoeringspraktijken. Polyfonie is voor u een onbetreden pad? Dan is deze cursus uw ideale gids. U bent een fijnproever die geen enkel oudemuziekfestival mist? Ook in dat geval scherpt u dankzij de overzichtelijke teksten, illustratief beeldmateriaal en zorgvuldig gekozen muziekfragmenten uw kennis en luistervaardigheden aan.

Docent
Sofie Taes

Praktisch
€ 15

In samenwerking met
Davidsfonds Academie

Festival
Laus Polyphoniae 2020 | Polyphony connects

Matthias Vancutsem (streaming)

“Some place where there isn’t any trouble … do you suppose there is such a place, Toto? There must be. It’s not a place where you can get to by a boat or train. It’s far, far away. Behind the moon, beyond the rain.”

Over the rainbow
Is er een plaats zonder zorgen? In The wizard of Oz geeft Dorothy, gespeeld door Judy Garland (1922-1969), ons al zingend het antwoord: “Ergens voorbij de regenboog.” Over the rainbow dateert van 1939 en is uitgegroeid tot een van de bekendste songs uit de filmgeschiedenis. De boodschap blijft tot op vandaag herkenbaar. Heel wat mensen hebben in het voorbije jaar ongetwijfeld verlangd naar een betere plek. Yip Harburg (1896-1981) schreef de lyrics van Over the rainbow, Harold Arlen (1905-1986) componeerde de muziek. Judy Garland had de song heel haar leven op haar repertoire en ook andere artiesten maakten meer of minder geslaagde bewerkingen. Een absolute hit was de versie van de Hawaïaanse zanger Israel Kamakawiwo’ole (1959-1997) in 1993, en recenter (2017) zong de Amerikaanse Ariana Grande (°1993) de song tijdens een benefietconcert in Manchester, dat door miljoenen luisteraars op diverse mediakanalen werd gehoord.

De Japanse componist Toru Takemitsu maakte in 1974 een bewerking voor gitaar solo, die enkele jaren later werd uitgegeven in de bundel Twelve songs for guitar (1977). Is het omdat hij zelf ook meer dan honderd filmscores heeft gecomponeerd, dat hij de sfeer van de oorspronkelijke song zo treffend heeft kunnen hertalen voor een instrument? In het begin van zijn carrière nam Takemitsu afstand van zijn Japanse culturele roots. Het waren vooral Europese componisten die hem inspireerden, zoals Debussy en Messiaen. Vanaf de jaren 1960 raakte hij meer in de ban van de Japanse muziek. Daardoor ontstond een persoonlijk idioom – niet zomaar een optelsom van Oost en West, maar een uiterst geraffineerde toonspraak. “Mijn muziek is als een tuin, en ik ben de tuinier”, vertelde hij. “Naar mijn muziek luisteren kan je vergelijken met het wandelen in een tuin waarbij je veranderingen ervaart in licht, patroon en textuur.” In zijn bewerking van Over the rainbow hoor je inderdaad flarden van de song in steeds variërende patronen, in een sfeer van nostalgie en wazige dromen.

Poolse cultuur
De Hommage à Chopin van Alexandre Tansman (1897-1986) getuigt van een andere nostalgische blik. Het is de herinnering aan een legendarische landgenoot van een componist wiens relatiestatus met zijn thuisland als “it’s complicated” kan worden bestempeld. Al vroeg in zijn carrière besliste Tansman om naar Parijs te trekken, omdat hij niet aardde in het conservatieve klimaat van zijn geboorteland Polen. In het avant-gardistische milieu van de jaren 1920 en 1930 behaalde hij grote successen. Zijn afkeer voor zijn thuisland groeide en daarenboven werd zijn muziek vanwege zijn Joodse afkomst vanaf 1938 in Polen verboden. Tansman verwierp zijn Poolse nationaliteit en nam de Franse aan. Maar ook Frankrijk bleek geen veilige plek tijdens WO II. Hij vluchtte naar Amerika en keerde in 1946 naar Frankrijk terug. Vanaf 1956 knoopte hij wel nieuwe banden aan met zijn geboorteland.

Ondanks de complexe relatie met Polen verwees Tansman in zijn composities regelmatig naar de Poolse cultuur. “We kunnen de culturele tradities en het geheugen van de omgeving waarin we opgroeiden niet zomaar uitwissen”, verklaarde Tansman. “Of mijn muziek in mijn thuisland bekend is of niet, ik behoor tot de Poolse cultuur. Ik ben een Frans staatsburger, maar dat wijzigt de artistieke affiliatie niet, die zich altijd in mijn muziek heeft gemanifesteerd.” Die werd letterlijk geuit aan de hand van citaten uit de volksmuziek, of eerder indirect d.m.v. een nostalgisch, melancholisch karakter dat Tansman in de Poolse muziek herkende, of door een verwijzing naar Poolse meesters als Chopin. De titels van de drie bewegingen in de Hommage à Chopin, nl. PreludeNocturne en Valse romantique, verwijzen ook onmiskenbaar naar het oeuvre van Chopin. Tansman weet het idioom van Chopins klavierwerken op gestileerde manier om te buigen naar een schriftuur voor gitaar.

Italiaanse cultuur
Het leven van Mario Castelnuovo-Tedesco (1895-1968) vertoont enkele opvallende gelijkenissen met dat van Tansman. Hij behoorde in het interbellum tot een stroming van avant-gardistische componisten in Italië. Daarnaast was hij ook succesvol pianist, recensent en essayist. Vanwege zijn Joodse afkomst kwam zijn muziek vanaf 1938 op de lijst van verboden werken te staan. In 1939 vluchtte hij met zijn familie naar de Verenigde Staten, eerst naar New York en vervolgens naar Californië. Net als andere Europese Joodse componisten vond hij werk in de legendarische filmstudio’s van Hollywood. Castelnuovo-Tedesco verleende zijn medewerking aan niet minder dan 250 filmprojecten. Hij voerde diverse opdrachten uit, gaande van het arrangeren van reeds bestaande muziek tot het uitschrijven van complete partituren. In vele gevallen kreeg hij nooit erkenning voor zijn werk. Hij stond ook bekend als een uitstekend leraar, van o.a. Henry Mancini of John WIlliams, tegenwoordig legendarische componisten. Castelnuovo-Tedesco schreef daarnaast nog opera’s en kamermuziek, zoals de Tre preludi mediterranei (1955). Dit werk voor gitaar solo is een voorbeeld van zijn neo-klassieke periode, waarin hij verwijst naar traditionele vormen en de Italiaanse cultuur en geschiedenis. Hij beweerde echter “nooit te geloven in modernisme of neoclassicisme, of in eender welk -isme.” Muziek moest voor hem vooral expressief zijn. Dat bewijst hij met verve in de ‘drie preludes’. Elke beweging heeft een eigen karakter; de lieflijke Serenatella, een doorvoelde Nenia (klaagzang), en de uitbundige Danza.

Dit project kwam tot stand dankzij de giften van vele muziekliefhebbers aan het ‘Steunfonds voor jonge Belgische artiesten’ van AMUZ. 

Programma
Alexandre Tansman
Hommage à Chopin (1966)
I. Prelude
II. Nocturne
III. Valse romantique

Mario Castelnuovo-Tedesco
Tre preludi mediterranei (1955)
I. Serenatella
II. Nenia
III. Danza

Harold Arlen / Toru Takemitsu
Over the rainbow (1977)

Uitvoerders
Matthias Vancutsem, gitaar