Schaam u niet als de naam Antonio Zacara da Teramo, die in de jaren 1360 werd geboren, niet meteen een belletje doet rinkelen. Beluister een van zijn werken en u zal snel in be- en verwondering worden gebracht. Niettegenstaande hij in een periode van maniërisme – de ars subtilior – te situeren is, katapulteert de componist ons op verschillende manieren een eeuw vooruit. De beperkte bronnen over Zacara da Teramo laten het evenwel niet toe een historische vergelijking te maken met bijvoorbeeld de creatie van Le sacre du printemps in 1913, maar deze net zo revolutionaire kunstenaar verdient het niettemin om net als Stravinsky vandaag te worden uitgevoerd en beluisterd. Het uitdagende gebruik van wisselende maatsoorten zou een goede gelijkenis tussen de beide componisten kunnen zijn. De vooruitstrevende muziek van de Italiaan da Teramo wordt zelfs in de pauselijke curie toegelaten. Initieel actief als koorzanger werkte hij zich op tot invloedrijk musicus. Zijn invloed is rechtstreeks te voelen bij zijn collega-componist en Luikenaar Johannes Ciconia, en bij de verschillende generaties polyfonisten die vanuit onze streken naar Italië trokken.
Met de reeds ontwikkelde compositietechnieken wordt de zelfstandigheid van de verschillende stemmen op het einde van de middeleeuwen tot een uiterste gedreven. Ritmische proporties worden op complexe wijze opeengestapeld, tegendraadse ritmen zijn geliefd, en het geheel wordt soms op een enigmatische, maar bijzonder fraai ogende manier genoteerd. Als scribent bleek Zacara da TerAMo over uitzonderlijke tAlenten te beschikken. Om de cRYptische gelaagdheid in een tekst te doorgronden, moeten soms letters uit het geheel gedestiLLeerd worden, die symbolISch de naam van een bloem gaan vormen; op haar beurt de personificatie van Rome, waar de muzikant na het overlijden van paus Alexander V een positie beoogt. Pauselijke kringen worden in zijn werk naast demonische elementen geplaatst en de componist weet zichzelf af en toe ook in de poëzie te verwerken, zoals Michelangelo zichzelf zou afbeelden in Het laatste oordeel in de Sixtijnse Kapel. In de Squarcialupi Codex vinden we een vermoedelijk zelfportret van de componist. Zijn fysieke beperkingen – hij miste bv. een aantal vingers – werden mee afgebeeld en maken zijn werk als scheppend kunstenaar des te opmerkelijker. In Deducto sey, zijn mogelijk laatste werk, bezingt het lot Fortuna de gemiste kansen van de componist. De expressieve, klankmatige omgang met de tekst doet op bepaalde momenten denken aan de programmachansons van Clément Janequin van een eeuw later. In de stemvoering schuwt Zacara da Teramo de herhaling van tekst en muziek bewust niet. De opmerkelijke hoketus of hikfiguur is daar een extreem en geliefd voorbeeld van. In zijn Credo Deus deorum doen de allerlaatste seconden heel modern aan door deze techniek. Ondanks de complexe gelaagdheid geeft da Teramo in het algemeen de voorkeur aan een samengesteld tweevoudig metrum (6/8), wat zijn muziek toegankelijker en vloeiender maakt.
“Intendame chi po’ che m’ intendo io”
(“Laat wie het kan, mij begrijpen; ik begrijp mezelf alvast”)
Kunnen deze woorden uit de ballata Amor né tossa ons troosten wanneer het enigma de muziek overstijgt? Luister en laat u verwonderen.
Brecht Vandenbogaerde