Op het juiste moment op de juiste plaats. Zo begon het in 2000 voor het ondertussen gevierde kamerkoor Tenebrae. Voor een kerstconcert in de kathedraal van Genève stelde artistiek leider Nigel Short een koor samen van bevriende zangers. De reacties op dat concert waren zó positief dat het gelegenheidskoor in een razendsnel tempo werd opgemerkt, zowel in Zwitserland als in Engeland. Nu, 24 jaar later, toert Tenebrae de wereld rond met gedurfde programma’s, waarin de doorgewinterde muzikanten hun tanden zetten in koormuziek uit alle periodes en stijlen. Ze keren terug naar AMUZ met een opmerkelijk programma, waarin motetten van Johann Sebastian Bach tegenover de hedendaagse klanken van de Britse componist Sir James MacMillan worden geplaatst. Een verrassende combinatie, of niet? We vroegen het aan Nigel Short.
Laten we met een citaat beginnen. MacMillan zei ooit: “Bach opende een venster naar de goddelijke liefdesrelatie met de mensheid. De hoogste roeping voor elke kunstenaar … is om hetzelfde te doen.” Wat bedoelt hij met deze uitspraak?
Als Bach muziek schrijft, geeft hij ons een blik in zijn ziel. Hij zet daarbij alle muzikale middelen in om te tonen hoe belangrijk het geloof voor hem is. Die toewijding aan God is cruciaal om zijn muziek te begrijpen. Het zorgt bij Bach voor zeer intense muziek. Dat is bijzonder, zeker als je er rekening mee houdt dat hij als kapelmeester in Leipzig wekelijks véél muziek componeerde. Gestuurd door zijn onwankelbare geloof was hij in staat om stuk voor stuk prachtige muziekwerken af te leveren. Dat is waar MacMillan over spreekt en waar hij zelf ook naar streeft. Net als Bach is hij heel gelovig. Uiteraard schrijft Bach voor de protestantse kerk en MacMillan binnen de context van zijn katholieke geloof. Maar hij wil, net als zijn beroemde voorganger, zijn hele geest, lichaam en ziel in zijn muziek vatten.
Is dat de reden waarom je beide componisten samenbrengt in één programma?
Het programma kadert in de release van een album vorig jaar met motetten en sacrale gezangen van Bach en MacMillan bij het label Signum Classics. Hoewel er een paar honderd jaar tussen beide componisten ligt, merk je dat de combinatie van deze twee héél goed werkt. Bachs barokstijl is heel consequent, bij MacMillan daarentegen duiken zowel heel passievolle en dramatische momenten op, als passages die ons terugvoeren naar de tijd van de middeleeuwse meerstemmigheid en het gregoriaans. Die oude meerstemmige technieken zorgen voor een sterke link naar de contrapuntische schrijfwijze van Bach.
MacMillan is in België geen onbekende. Zijn orkestmuziek wordt geregeld op de grote podia uitgevoerd en met veel enthousiasme onthaald. Hoe zou je de koorstijl van MacMillan omschrijven?
Voor mij is MacMillan een bijzonder componist. Daarom programmeer ik zijn sacrale muziek zonder aarzelen naast de motetten van Bach. Zijn muziek is hedendaags, maar erg aangenaam om te beluisteren. Dat komt in de eerste plaats doordat er in zijn muziek altijd een link is met zijn roots, de Schotse volksmuziek. Dat is zeker te horen in zijn vocale werken. Er is bijvoorbeeld een soort volks, melodisch motiefje dat voortdurend opduikt. Maar bovenal is er een grote invloed van ritmes. Die zijn vaak heel complex, vooral in het Miserere. Verwacht je aan erg flexibele muziek die allesbehalve formeel en statisch klinkt. Dat uit zich ook in de harmonieën, die alle richtingen uitgaan. Nu eens zijn de samenklanken eenvoudig, dan weer romantisch of juist verregaand hedendaags. Het is de reden waarom zijn muziek voor de zangers best moeilijk uit te voeren is. Maar het is ook erg dankbare muziek. MacMillan stelt alles in het werk om de intensiteit van de religieuze tekst in de muziek te verklanken. En dat kan gaan van intieme momenten tot grootse dramatiek.
Je confronteert de muziek van MacMillan met motetten van Bach die hij schreef tussen 1723 en 1734, op het moment dat hij werkzaam was in Leipzig. Waarom koos je specifiek deze motetten?
In Leipzig bestond destijds het gebruik dat de leraren en leerlingen van de Thomasschule bij een overlijden een hymne of motet zongen voor het huis van de overledene. Bach was binnen zijn functie als kapelmeester verantwoordelijk voor de muziek. Hij moet daarbij fantastische muzikanten ter beschikking hebben gehad, want deze motetten zijn erg uitdagend voor de uitvoerders, zowel op het vlak van de tessituur als qua moeilijkheidsgraad. Elk motet is uniek. Komm, Jesu, komm is het meest intieme, terwijl Singet dem Herrn heel opgewekt is. Jesu, meine Freude is dan weer een contrapuntisch hoogstandje doordat Bach er een dubbelfuga in verwerkte. Maar ik vind het belangrijk dat we niet te veel focussen op de technische aspecten van de uitvoering. Het is de innerlijke devotie die Bach drijft bij het schrijven. En als je dat in gedachten houdt, begrijp je waarom het zo plezierig en aangrijpend is om zijn muziek uit te voeren en te beluisteren. Waldo Geuns