Toen dit interview werd afgenomen, verbleef Marc Mauillon in Noord-Frankrijk, waar hij in een productie van Mozarts De Toverfluit de rol van Monostatos zong met Atelier Lyrique de Tourcoing, onder leiding van François Xavier Roth. Binnenkort brengt Mauillon in AMUZ samen met enkele goede vrienden chansons van Josquin des Prez. Of hij nu polyfonie, klassiek of romantisch repertoire zingt, Mauillon vliegt met steeds met even veel enthousiasme over de tijdsgrenzen heen.
“De grote variatie aan stijlen doet me goed en brengt me in balans. Ik heb de indruk dat het me soepel houdt, zowel qua stemgebruik, als de manier waarop ik muziek benader. Ik heb polyfonie nodig, ik kan me geen wereld zonder voorstellen! Polyfonie maakt integraal deel uit van ons metier als zanger. Zelfs wanneer je opera zingt, moet je een ‘polyfonistenreflex’ hebben, anders zing je naast de kwestie. Hoe kan je anders een ensemblestuk uit Mozarts Così fan tutte zingen? Als je niet in staat bent om met anderen te zingen, dan ruïneer je de opera.”
In welke mate verschilt je stemgebruik afhankelijk van het genre dat je zingt?
Het probleem is dat we niet van instrument kunnen wisselen zoals bv. een violist dat kan, we moeten voor elk genre dezelfde stem gebruiken. Wel kunnen we proberen om onze vocale ‘geste’ te veranderen, om onze stem op een andere manier te bewegen. Belangrijk daarbij is de ademhaling, en hoe we gebruikmaken van de resonatoren in ons lichaam. Wanneer je met een typische operastem zingt, probeer je in alle tessituren een gelijkaardige klank te produceren. Bij ander repertoire kan je de stem in bepaalde registers anders laten klinken. A cappella zingen vergt ook een andere techniek dan wanneer je met instrumenten zingt. Zing je a cappella met een kleine groep, dan moet je uitermate veel aandacht besteden aan de intonatie. Zing je met instrumenten samen, dan kan je meer op de harmonie rusten. In ieder geval, contrapunt zingen is anders dan harmonie zingen. Je moet je brein haast op een andere manier aanwenden. Elke zanger is in het contrapunt op een bepaald moment de drager van de melodie.
Jullie volledige programma is gewijd aan chansons van Josquin des Prez. Tegenwoordig discussiëren musicologen over de toeschrijving van bepaalde chansons aan Josquin. Heb je je voor het programma beperkt tot de ‘echte Josquin’?
Ik weet dat er enkele controverses leven, maar eerlijk gezegd heb ik me bij de samenstelling van het programma niet laten leiden door de vraag of een werk nu wel of niet van Josquin is. Het uitgangspunt van het project is om Josquin door de ogen van een mediëvist te zien. Josquin wordt vaak geïnterpreteerd door ensembles die in renaissancemuziek zijn gespecialiseerd; Josquin is dan het begin van hun actieterrein. Ik wil hem eerder beschouwen als de bekroning van een muziekperiode. Bij Josquin zie je bijvoorbeeld nog de ‘formes fixes’, vaste vormen uit de middeleeuwse poëzie, zoals het virelai. In andere poëzie die hij op muziek zet, zie je ook ‘quintils’, strofes die bestaan uit vijf regels met twee rijmen, en die afkomstig zijn van het rondeau, een andere ‘forme fixe’. Anderzijds merk je bij Josquin ook een evolutie, waar hij als het ware ‘prutst’ aan de geijkte vormen. Bij sommige werken kunnen we de vorm moeilijk definiëren, andere chansons lijken dan weer op een middeleeuws motet met een tenor op Latijnse tekst. En dan heb je nog chansons met een refrein dat herinnert aan de liederen van de trouvères. Ik wilde voor dit project een équipe samenstellen met gelijkgestemde zielen, die de chansons door een middeleeuwse bril wilden bekijken.
Zit er een verhaallijn of specifiek thema in de chansons die je hebt geselecteerd?
De idee is om een parcours te bewandelen aan de hand van erg diverse chansons. Er is in het programma bijvoorbeeld ook geen chronologische ordening voorzien, ik wilde contrasten creëren tussen drie-, vier- en vijfstemmige chansons. De klank van de driestemmige chansons is nog erg 15de-eeuws, maar daarna kan er een vijfstemmig chanson klinken met een ongelooflijke architectuur. Het wordt dus duidelijk dat Josquin zich op een scharniermoment bevond, waar meerdere stijlen naast elkaar bestonden. Die rijkdom wil ik benadrukken en met verschillende kleuren spelen. In de tijdspanne van Josquins leven schreef hij een enorme rijkdom aan polyfone chansons. Sommige chansons klinken als typische renaissancewerken, waarbij alles volgens een mooi en helder patroon verloopt. Andere chansons verrassen dermate dat je je afvraagt of Josquin die werkelijk in eenzelfde tijd heeft gecomponeerd. Dat is dus de reden dat er zoveel twijfel is bij de toeschrijving van de chansons. Sommige chansons voldoen niet aan het beeld dat we hebben over hoe Josquin zou moeten klinken. Wat musicologen ook stof tot nadenken geeft hierbij, zijn de ‘ficta’: wijzigingen in de toonhoogte die niet altijd genoteerd staan, maar waarvan we wel weten dat ze werden gezongen. Veel uitvoerders laten de chansons liever links liggen, net vanwege de vele onzekerheden. Bij een uitvoering moet je dus zowel musicologische als artistieke keuzes maken, en je weet op voorhand dat dat sommige luisteraars niet zal bevallen.
Je brengt vier collega’s mee naar AMUZ. Hoe gaan jullie te werk tijdens de repetities? Wordt er soms stevig gediscussieerd?
Ik had het geluk om in de Abbaye de Royaumont een residentie te hebben met Alice Tacaille en Olivier Bettens – beiden gespecialiseerd in de historische uitvoeringspraktijk – waar we de tijd konden nemen om dieper in te gaan op enkele vraagstukken. Met Olivier heb ik de uitspraak van de Franse tekst bestudeerd. Alice heeft dan weer de specifieke klankkleur van de chansons onderzocht. Dat was dus het theoretische werk dat voorafging aan de repetities met de ploeg van vijf zangers, allemaal goede vrienden die in complete collegialiteit samenwerken. Het gaat hier over kamermuziek, dus het zou haast belachelijk zijn mocht er een ‘dirigent’ zijn om alles te leiden. We wisselen dus ideeën uit, we proberen zaken uit, we stellen ons voortdurend vragen. De individuele persoonlijkheid en smaak spelen daarbij ook een rol. Het is dus geen verstarde bezigheid, maar een proces dat voortdurend evolueert, zelfs soms nog tijdens de uitvoering zelf.
Frederic Delmotte