Home > Nieuws > AMUZ > Eline Hadermann interviewde Franz Vitzthum over Gif en tegengif

“Het brengen van renaissancemuziek werkt nu eenmaal niet als je jezelf niet een beetje op de achtergrond kan plaatsen”

Eline Hadermann interviewde Franz Vitzthum over Gif en tegengif

Contratenor Franz Vitzthum en artistiek leidster van Dryades Consort Silvia Tecardi ontmoetten elkaar op de International Young Artist’s Presentation als studenten. Nu, jaren later, delen ze het podium tijdens Laus Polyphoniae 2022 met het programma Gif en tegengif. Met dit concert duikt het gezelschap in het leven en werk van de 16de-eeuwse Duitse componist Caspar Othmayr (1515-1553), die zich met zijn liedverzameling Tricinia (1549) over de deugden en ondeugden van zijn tijd boog. Maar voor een eigentijdse contratenor zijn Othmayrs (tegen)giffen nog even toepasselijk. Een interview.

Hoe kwam uw muzikale relatie met een onbekende componist als Caspar Othmayr tot stand?
Ik zong zijn muziek voor het eerst met mijn vorige ensemble Stimmwerck. Gespecialiseerd in Duitse renaissancemuziek waren we vaak op zoek naar nieuwe componisten, en zo kwamen we een motet van Othmayr tegen. Na het opvoeren van dit werk voelde ik een onverklaarbare connectie met zijn muziek. Later leerde ik dat Othmayr en ik een soortgelijk pad hebben bewandeld: hij werd geboren in dezelfde streek in Beieren en trok net zoals ik naar Heidelberg om er te gaan studeren. Dat hij in dezelfde straten heeft gelopen, in dezelfde buurt heeft gewandeld en dezelfde lucht heeft ingeademd, overweldigt me soms – net zoals de contrapuntische opbouw van zijn akkoorden dat doet.

Een theologische uiteenzetting over deugden en ondeugden – dat kan ook nogal overweldigend uitpakken, denk ik.
Othmayrs composities voor Tricinia zijn helemaal anders: ze zijn kleurrijk en humoristisch. Met zijn muziek geeft hij aan dat er voor elke ondeugd uit zijn tijd een muzikaal tegengifje bestaat. Aan de hand van zijn ingenieuze melodieën en levendige taal brengt hij een moreel-filosofisch gedachtegoed over dat typisch is voor de renaissance: dat je als mens je deugden en ondeugden met elkaar in evenwicht moet brengen.

Het vinden van evenwicht lijkt me ook een interessant ideaal voor hedendaagse ondeugden.
Absoluut. Ik wil niet té veel de moralistische toer opgaan, maar als we naar de kern gaan van Othmayrs idee van ondeugden en mogelijke tegengiffen, kunnen zowel het publiek als de artiesten van dit concert hier veel van oppikken. Een van zijn liederen gaat bijvoorbeeld over lusteloosheid, een sentiment waarmee we ons als burn-outgeneratie maar al te goed kunnen identificeren. Maar ook ambitie en trots zijn ondeugden waarin we ons vandaag al eens durven te verliezen: denk maar aan het overmatig aanprijzen van #selflove op sociale media. Natuurlijk is het belangrijk om jezelf graag te zien, maar daarin overdrijven aan de hand van Instagramfoto’s komt je mentale gezondheid ook niet ten goede. Om zich van zulke ondeugden te bevrijden, stelt Othmayr steevast voor om te bidden en te werken – twee activiteiten die vandaag op het eerste gezicht nogal rigide lijken. Maar wanneer we ze terugbrengen naar hun kern – tot rust komen en aan zelfreflectie doen – dan heeft hij eigenlijk wel een punt.

Welke ondeugden plagen een hedendaagse contratenor?
Ik zeg vaak: tijdens het dragen van een gamba op zijn rug, heeft een gambaspeler het lang niet zo zwaar als een zanger die zijn ego moet dragen (lacht). Die ondeugden van ambitie en trots loeren dus vaak om de hoek bij zangers, dat is algemeen geweten. Aan de ene kant moet je jezelf met trots kunnen presenteren op een podium, maar aan de andere kant moet je ook een objectief medium kunnen zijn dat de muziek overbrengt – zeker bij renaissancemuziek. Opnieuw gaat het hier over het vinden van een soort evenwicht, en dat is soms een heuse zoektocht.

Hoe vind je dat evenwicht dan?
Als individu besta je niet alleen door jezelf, maar ook door anderen. Je definieert jezelf vaak op basis van hoe anderen je zien – ook al is dat soms moeilijk om toe te geven. Daarom praat ik graag met vrienden en mijn echtgenote over mijn prestaties. Ik vertrouw hen volledig en berust vaak op hun feedback. Tegelijkertijd is er niemand kritischer voor mij dan ikzelf: ik herbekijk en herbeluister vaak optredens van mezelf om mijn kern als artiest terug te vinden. Acteerde ik te veel of te weinig? Legde ik daar die zin wel goed neer? Het brengen van renaissancemuziek werkt nu eenmaal niet als je jezelf niet een beetje op de achtergrond kan plaatsen.

Dus jij dient de muziek, niet omgekeerd?
Ja en nee. Er is enerzijds een grote consensus onder renaissancemuzikanten over hoe deze muziek moet worden gebracht. Iedereen weet hoe het telsysteem werkt, waar er moet worden geademd en er zijn genoeg historische bronnen die zich uitlaten over de uitspraak van oude talen. Daar wijk je doorgaans dus ook niet vanaf. Dat zorgt voor een muzikale praktijk waarbij alles steeds mooi in en uit elkaar vloeit en je bijna in een soort machine terechtkomt tijdens repetities en concerten. En daarvoor moet je oppassen, vind ik: je moet als artiest de vrijheid hebben om iets van jezelf toe te voegen aan de muziek, hoe ‘objectief’ de muziekpraktijk ook mag zijn.

De evenwichtsoefening tussen trots en bescheidenheid die je als persoon maakt, maak je dus ook als zanger. Hoe doet u dat?
Ik vind het fijn om me terug te trekken met de tekst en even na te gaan op welke persoonlijke ervaringen ik kan berusten om de muziek te voelen. Om het met een heel pathetisch voorbeeld te zeggen: hoe kan je nu ‘Ich liebe dich’ zingen, zonder dat je die emotie van liefde ook echt voelt op dat moment? Aan de andere kant laat de renaissancemuziek geen meligheid toe. In het geval van het programma van Gif en tegengif was het allereerste lied Trag Bier her! (Kom maar op met het bier!), een leuke oefening. Om de ondeugd van vraatzucht te onderscheiden van de andere, koos ik er in het begin van het repetitieproces voor om deze zin heel dronken en vrij te laten klinken. Maar dit lied is een canon, en al snel rees de vraag of het nog wel smaakvol klonk wanneer de instrumentalisten deze toon zouden overnemen. We moesten samen de mate vinden waarin de dronkenschap mocht overkomen, en dat doe je door eerst goed te overdrijven en nadien het overtollige weg te schrapen. In dat opzicht is Othmayrs filosofie van evenwicht en maat als tegengif voor ondeugden misschien wel het meest toepasselijk voor renaissancemuzikanten.

Kan u zichzelf in deze filosofie vinden, als artiest?
Ik ben zeker niet het type artiest dat houdt van overvloed in de klassieke betekenis van het woord: de aloude associaties met een ‘genie’ die een woelig leven onderhoudt en zo verder. Mijn artiestenleven kent dus maat en evenwicht. Maar ik voel me nog steeds het meest ‘artiest’ wanneer ik zelf word overweldigd door de muziek. Die kracht heeft (renaissance)muziek dan ook echt: om te ontroeren en je zo te overweldigen dat het je tot denken zet. Ik denk dan ook dat kunst – in de meest brede zin van het woord – misschien wel het ultieme tegengif voor hedendaagse ondeugden kan zijn. Maar daarin ben ik misschien een beetje te pathetisch (lacht).

 

 

 

Naar het concert