Home > Nieuws > Laus Polyphoniae > Het licht van Ciconia – Een gesprek met Michele Pasotti

Het licht van Ciconia

 

Een gesprek met Michele Pasotti

Waar komt de naam van uw ensemble vandaan, La Fonte Musica?

Ik heb me door meerdere zaken laten inspireren. Eerst en vooral is ‘la fonte’ Italiaans voor de bron. In de middeleeuwen symboliseert ze een plek waar het goed vertoeven is, de schoonheid en ook de muziek. Er zijn veel composities die aan een bron refereren, zoals Je ne cesse de prier (‘Lay de la fonteinne’) van Guillaume de Machaut. Er is een werk van Johannes Ciconia, ​​Sus une fontayne en remirant, dat vertelt over de bron als een paradijselijk oord op aarde, met beschrijvingen van de natuur en de tuin.
Daarnaast verwijst ‘la fonte’ ook naar de bron van de muzen. De negen muzen vertoefden in de Parnassus bij de bron van de nimf Castalia. Het zijn de muzen die de kunsten zo rijk en gevarieerd maken. Ik geloof sterk in een interactie tussen de verschillende kunsten. Het is moeilijk om muziek volledig te begrijpen, als je de andere kunsten van een tijd niet bestudeert.
Ten slotte is er ook de muzikale bron. Pietro Bembo, de Italiaanse humanist, heeft Petrarca in de 16de eeuw herontdekt. Hij sprak zelf over ‘ritornare alla fonte’, een terugkeer naar de oorspronkelijke bron. Je mocht volgens hem niet zomaar overnemen wat van de ene generatie op de andere werd overgeleverd. Dat geldt ook voor de muziek, je moet de muzikale bronnen herontdekken, het manuscript opzoeken en dat analyseren.

En dat opzoeken van historische bronnen doe je ook al sinds het ontstaan van je ensemble?

Inderdaad, ik houd veel van dat deel van het werk. Ik ben echter geen musicoloog. Ik heb wel luit aan het conservatorium gestudeerd en daarna filosofie aan de universiteit. Ik omring me met een team van musicologen, met wie ik samen de historische bronnen analyseer. Recent hebben we met La Fonte Musica een vierdelige cd-box uitgegeven rond de componist Zacara da Teramo. Met drie musicologen wisselde ik voortdurend ideeën uit om tot het finale resultaat te komen dat je op de opname kan horen. Ook daarvoor hebben we alle beschikbare bronnen bestudeerd.

Tijdens Laus Polyphoniae komt La Fonte Musica met een programma dat aan de componist Johannes Ciconia is gewijd. Na Zacara een nieuwe ontdekking voor jou?

Sinds vele jaren heb ik een grote liefde voor de muziek van Ciconia. Hij is een van de eerste Franco-Flamands die in Italië werkte en nooit naar zijn heimat terugkeerde. Er is reeds veel onderzoek verricht naar de man en de kennis over zijn leven en muziek is door de laatste decennia heen veranderd. Doordat we zolang de wereld van Zacara hebben verkend, heb ik nu zelfs nog meer zin om de muziek van Ciconia te bestuderen. We hebben het volledige bekende oeuvre van Zacara opgenomen en dat heeft me doen beseffen dat het ook interessant is om van Ciconia een volledig beeld op te stellen.
Ik wil zijn context reconstrueren. Hij staat ver af van het traditionele beeld dat we hebben van de donkere middeleeuwen als een tijdperk waarin kunst geen auteur heeft, maar enkel anoniem werd overgeleverd. Zo heeft hij lang in Padova gewoond en gewerkt en dat was voor hem een bijzonder vruchtbare context om zijn muziek te componeren. Hij had een sterke band met Francesco Zabarella, een jurist en humanist. Musicoloog Jason Stoessel heeft documenten ontdekt die de band tussen Ciconia en Zabarella aantonen. Ze woonden zelfs een tijd onder hetzelfde dak en dat moet zeker een invloed hebben gehad op de muziek. Beeld je eens in welke boeiende discussies de twee met elkaar hadden! Padova was samen met Bologna een belangrijk universitair centrum in Italië – en in Ciconia’s tijd misschien zelfs nog belangrijker dan Bologna. Ciconia leefde dus in die invloedssfeer van de universiteit waar het antieke Latijn en de retorica werden bestudeerd, en dat beïnvloedde ook zijn muziek. Daarnaast waren er belangrijke gebeurtenissen in Padova waarvan Ciconia getuige was, zoals civiele feesten of de inhuldiging van een bisschop. Die gebeurtenissen en relaties met andere personen hadden een invloed op zijn output. Vergeet niet dat hij een man van het Noorden was, hij leerde dus veel nieuwe zaken kennen in Italië. Hij werd vertrouwd met de muziek van Zacara en maakte een synthese. Dat valt vooral op in zijn motetten, hij creëerde bijzonder complexe muziek.

Als ondertitel voor je concert koos je ‘La lumière de Ciconia’ – het licht van Ciconia. Vanwaar komt dit idee?

Opnieuw als contragewicht tegen de idee van de duistere middeleeuwen. Ik ken geen optimistischere eeuwen dan de 13de en 14de eeuw. Zelfs tot lang na de grote pestepidemie (1347-1352) valt het optimisme op. Toen ik in 2016 voor Laus Polyphoniae een programma samenstelde rond de pestepidemie in Italië – het festivalthema was destijds MORS, de eeuw van de zwarte dood – merkte ik reeds dat die pest eigenlijk amper onderwerp was in de muziek. Integendeel, zowel in Frankrijk als in Italië, landen die het toch hard te verduren hebben gekregen, zie je in de kunst net een reactie tegen die pest. De muziek zit vol joie de vivre, vol leven, kleur en ritme. Bij het hoogtepunt van de ars nova en de ars subtilior, van 1350 tot omstreeks 1400, ligt het accent op het plezier, het genot, en is er zelfs sprake van een ongegeneerde lichamelijkheid en seksualiteit. De liefde wordt in al haar facetten bezongen.

In het concert van La Fonte Musica zullen instrumenten als vedels en schuiftrompetten te horen zijn. Was dat destijds een gebruikelijke mix?

Exacte beschrijvingen hebben we niet. We weten wel dat er destijds een ‘banda dei pifferi’ bestond, een blazersensemble waarin de schuiftrompet meespeelde, en ook schalmeien. Dergelijke ensembles waren te horen tijdens civiele evenementen, van de 14de eeuw tot bij Claudio Monteverdi, enkele eeuwen later. Er zijn enkele beschrijvingen van de prinselijke kapellen die wel wijzen op een mix van instrumenten. Ik laat me echter ook leiden door puur muzikale criteria. Zo zie je vooral in Ciconia’s ceremoniële motetten dat de tenor en contratenor perfect geschreven lijken voor een schuiftrompet. Andere lijnen lijken dan weer ideaal voor de vedels. Ik kan me inbeelden dat die polyfonie zowel werd gezongen, als op instrumenten werd gespeeld. De bassa en alta capella, de zachte en luide instrumenten, speelden toen samen, omdat het een ceremonieel moment was.

Frederic Delmotte

Naar het concert