Home > Nieuws > AMUZ > Waarom u Dall’Abaco net zo goed zou moeten kennen als Bach

Waarom u Dall’Abaco net zo goed zou moeten kennen als Bach

Of hoe u een muzikaal avonturier wordt

 

Een gesprek met Elinor Frey

Het is pas wanneer bekende chefs met pastinaak begonnen te koken, dat de pastinaak ook weer op uw boodschappenlijstje stond. Sta me toe u te vertellen dat u een gewoontedier bent. Geen erg, ik ook. Waarom ik me die uitspraak permitteer? Wel, hadden we aangekondigd dat een in Europa nog onbekende Canadese celliste met de suites van Bach op het programma stond, dan kwam u luisteren naar Bach. Hadden we gezegd dat een vermaarde cellist u het werk van Dall’Abaco ging leren appreciëren, dan kwam u voor de cellist en nam u de componist er voor lief bij. Het zijn slechts zij met het hart van de muzikale avonturier die op donderdag 7 april kiezen voor de nog onbekende celliste – de Canadese Elinor Frey – en de onbekende componist, Dall’Abaco.

“Mijn eerstvolgende gedachte was ‘Is er meer muziek van hem?'” Frey studeerde in Italië waar toen Giuseppe Clemente Dall’Abaco’s (1710-1805) Capricci langzaamaan aan bekendheid wonnen. Zo dicht bij de bron zitten heeft zijn voordelen, ze zou uiteindelijk de derde celliste worden die zijn Capricci opnam. “Iedereen die er naar luisterde was er meteen weg van, mensen reageerden er heel fel op. Omdat er toen geen andere muziek van hem voorhanden was, zat er niets anders op dan er zelf naar te zoeken.”

 

Bucketlist

Het was in Italië dat de cello-puzzel voor de Canadese celliste in elkaar viel. Tot dan had Frey moderne cello gestudeerd aan de prestigieuze The Juilliard School. “De focus daar was heel typisch: etudes en concerto’s. Daardoor kwam het ook niet in me op dat ik mijn instrument ook op een andere manier kon benaderen.” Ze trok naar Italië, dankzij een Fulbrighttoelage, met als bedoeling de geschiedenis van de cello te bestuderen. Het verhaal van de cello is immers grotendeels een Italiaans verhaal. “In Italië had ik tijd om me in te lezen, om te werken, te proberen en te verkennen. Ik oefende niet alleen verschillende composities maar ook met verschillende instrumenten en verschillende bogen.” Haar mentoren in Italië waren barokcellist Paolo Beschi en musicoloog Marc Vanscheeuwijck. “De instrumenten, al die onbekende componisten met uiteenlopende stijlen, het leven in Italië … Plots sloeg de vonk over. Al die tijd was ik maar aan het klimmen op de ladder van de moderne cellist, maar toen begon ik me af te vragen of ik überhaupt wel voor dat pad was voorbestemd.” Van de ladder kwam ze naar eigen zeggen terecht in een veld vol variëteit: “Binnen de oude muziek mag je je eigen stijl hebben, kan je versieren zoals je wil waardoor er veel meer variatie in zit. Dat voelde toen als een bevrijding.” De kracht van de barokcello zit ‘m voor haar in het levenslange leren. “Het is constant bijschaven, jezelf vormen, vooral niet statisch blijven. Ook moderne cellisten gaan op zoek naar andere manieren van spelen en verrichten wel wat onderzoek, alleen ligt hun focus eerder op het 19de- en 20ste-eeuwse repertoire.”

Ondertussen nam Frey al vijf sonates van Dall’Abaco op – een opname die trouwens bekroond werd met een Diapason d’Or in juli 2020 – en kwam ze nog meer van zijn muziek op het spoor: veertig composities in totaal waarvan ze de 35 sonates voor cello en basso continuo uitgaf bij Walhall. Frey ontdekte deze belangrijke verzameling sonates in de British Library, net als de drie duosonates. De twee triosonates die vandaag gekend zijn, spoorde ze op in Washington DC. “We weten ook dat hij een concerto schreef voor vijf cello’s maar het lijkt er op dat dat verloren is gegaan. Misschien moet ik de komende tien jaar gewoon elke Europese muziekbibliotheek bezoeken.”

Veel muziek die al lang niet meer gespeeld werd dus. Frey stelt zich graag voor dat het binnen tien jaar heel gewoon is om op een Master recital aan het conservatorium jonge cellisten niet alleen de Bachsuites te horen spelen of een sonate van Vivaldi maar evengoed één van Dall’Abaco. “Er is geen regel die stelt dat we dezelfde muziek honderden jaren aan een stuk moeten spelen. Er zijn stemmen nodig die zeggen wat er uit het minder gangbare repertoire de moeite waard is om te spelen.” Dit wil niet zeggen dat Frey zich opwerpt als een patrones voor onbekende muziek: “Ik heb er geen dogma van gemaakt dat ik me uitsluitend focus op oude muziek. Variëteit is echt wel belangrijk.” Voor Dall’Abaco zal ze echter wel altijd een lans breken.

Op haar moderne cello – besnaard met darmsnaren – speelt ze af en toe nog Beethoven. “De moderne cello en boog werken heel goed voor romantische muziek.” Vijf jaar geleden klom ze naar haar persoonlijke top op de ladder van de moderne cello toen ze het celloconcerto van Lutoslawski speelde met het Wilfrid Laurier Symphony Orchestra. “Dat concerto stond bovenaan mijn bucketlist te pronken. Dat te kunnen spelen met een gigantisch orkest aan mijn zijde was een levensdoel. De dagen na het concerto overviel me het gevoel dat ik iets meer afstand kon nemen van de moderne cello. Ik speel wel nog hedendaagse muziek, maar enkel op die instrumenten die me het nauwst aan mijn hart liggen. Dus ik geef componisten af en toe de opdracht om iets te componeren voor mijn barokcello.”

 

Graven naar de ziel

Ze vertelt verder hoe de muziek haar van alle kunsten het meeste aanspreekt, dat muziek de meest magische en transformatieve kracht is. Maar ze kan zich evengoed een leven voorstellen als musicologe of geschiedkundige. Als kind wilde ze zelfs lange tijd archeoloog worden. Frey: “Heinrich Schliemann, de archeoloog die Troje ontdekte, was ook echt mijn idool toen ik opgroeide. Uiteraard had ik er een enorm romantisch beeld van: dat je een spade in de grond stak, wat begon te graven en plots op een gouden halsketting stootte. Maar zo gaat het in realiteit natuurlijk niet. Nee, je moet Latijn leren, in de weer zijn met stofborsteltjes om dan uiteindelijk een stuk klei te vinden … Maar het is wel een studie die je leert hoe steden groeien en hoe onze voorouders hun leven leidden.” Het verleden voorstellen, graven naar oude muziek … Frey is meer archeoloog dan ze misschien zelf beseft. Ze ontdekte dan geen mythische stad, maar wel een verloren gewaande cellist/componist en diens ziel in zijn muziek.

Die muzikale ziel kent ze ook op haar duimpje. In elk van zijn composities ziet ze telkens elementen die haar “typisch Dall’Abaco” doen denken: “Als cellist heeft hij echt zijn eigen stem. Ik kan in zijn muziek heel duidelijk zien wat ie fijn vindt om te doen. Zo verkent hij graag het bovenste register van de cello om de virtuositeit van het instrument aan te tonen. Hij doet dat ook altijd heel natuurlijk, vloeiend bijna.” Dall’Abaco staat dan ook als het ware op de brug tussen de barok en het classicisme, daar waar het niet meer draait om de complexiteit van het contrapunt maar waar de gevoeligheid van de melodie zich mag laten voelen. “De term ‘galant’ past haast perfect op zijn muziek. De harmonie die je hoort in zijn werk is steeds heel organisch, zijn melodieën heel zingbaar. Als we zijn leven bekijken als een punt in de muziekgeschiedenis dan weet je dat we nog niet onmiddellijk bij Haydn en Boccherini zijn aanbeland, maar die groeiende virtuositeit kan je bij Dall’Abaco wel al merken. De cello was toen ook al enkele decennia een belangrijk instrument, maar het is pas op dit punt dat men de mogelijkheden van de cello ruimer begint te verkennen. Dall’Abaco bestudeerde bijvoorbeeld het gebruik van de duim tijdens het spelen – hij verkent het instrument echt met zijn eigen techniek.”

 

Muzikale avonturier

Frey: “Ik vind zijn muziek oneindig interessant. Hij slaagt erin om twee cello’s te laten klinken als een opera-aria, singing full of emotion. Terwijl hij een volgende sectie dan weer uittekent als een landschap. Met slechts twee instrumenten weet hij veel contrast op te roepen.” De Australische celliste Catherine Jones vergezelt Frey op haar concert in AMUZ, net als klaveciniste Federica Bianchi en Michele Pasotti op teorbe, “stuk voor stuk supersterren in hun vakgebied”. Samen spelen ze twee duo’s en drie sonates. “Meestal wordt zijn solowerk voor cello gespeeld” vertelt Frey, “maar ik wil tonen dat er meer is aan Dall’Abaco’s muziek dan enkel die Capricci. Net zoals ik met concerten, opnames en uitgaven zoveel mogelijk muziekliefhebbers wil overtuigen van de kwaliteit van zijn werk. Ik hoop dat ik daar in slaag want ik sta er nog elke keer van te kijken dat ik het ben die zijn muziek mag spelen en bekendmaak.”

In plaats van in goed gezelschap te blijven verkondigen dat Bach God is, kan u een volgende keer misschien zacht mijmerend toevoegen dat die Dall’Abaco toch één van de nieuwe goden in het pantheon is. Dat zijn muziek u ter ore kwam dankzij het talent van een zekere Elinor Frey, een Canadese celliste. U laat vast en zeker de serene doch wijze indruk na die de muzikale avonturier zo kenmerkt.

Julie Hendrickx